donderdag 30 april 2020

LVO 170



Op de lange vensterbank in de woonkamer, tussen de talrijke cacteeën, vetplanten en sanseveria's van mijn moeder, stond een rijtje nog te lezen of uitgelezen of net aan lectuur onderworpen boeken, gevat tussen twee boekensteunen: de ontschorste en keurig geverniste helften van een doormidden gekliefde moot boomstam, en waar de ene doorboord was door een ingaande flink uit de kluiten gewassen keper, werd de tweede verlaten door de scherpe punt deszelven – zodat het leek alsof het rijtje boeken tussen linker- en rechtersteun aan deze als spit fungerende kepernagel geregen was, zoals schijfjes ajuin, paprika en spek op een barbecuenaald. Wat uiteraard niet het geval was maar de aanblik van dit ensemble kon een kinderoog wel tot enige verwondering nopen.

De tweede boekenkast, een slechts drie planken tellend eikenhouten pronkkastje met glazen schuiframen, stond in het ouderlijk huis gedeeltelijk achter de grote zetel en links van de deur naar de inkom. Ik zou het desgewenst zeer nauwkeurig kunnen beschrijven want het staat hier naast mij in mijn werkkamer. Om de kast te openen, moest je je vinger in een uit het glas geslepen gleuf plaatsen en zo proberen de volledige ruit door twee gootjes in het raamwerk onder- en bovenaan opzij te schuiven. Dat verliep zeker niet vlot. Dit bibliotheekkastje maakte al meer dan de boekenkast in de inkom deel uit van mijn leefwereld. Ik was gefascineerd door de nauwkeurig alfabetisch gerijde volumes van de Oosthoek’s-encyclopaedie, die al anderhalve plank van het kastje innamen. Ze waren aangevuld met een drietal supplementen, die waren aangekocht in de jaren die volgden op de intekening op en verwerving van het hele corpus. De aankoop had wellicht aan de deur plaatsgevonden, zoals dat in die tijd nog kon: een encyclopedie aan de deur kopen. Mijn ouders, zo beeld ik mij nu in, hadden zich hiermee de illusie verschaft dat zij hun onwetendheid konden verschalken, ja, zij hielden met hun ongetwijfeld zware investering het denkbeeld in stand dat zij met deze summa summarum een didactische afweer in huis hadden gehaald tegen de toenemende druk van de in die tijd in versneld tempo ingewikkelder wordende wereld. De leurders wisten wel beter, maar trokken zich niets aan van de financiële situatie van de bewoners van het huis achter de voordeur waaraan ze hadden aangebeld – de volgende keer zouden ze een pannenstel of een ragebol met telescopische steel proberen te verkopen.

De encyclopedie heeft bijna een halve eeuw, steeds minder vaak aangeraakt en uiteindelijk louter als decorstuk, ongeveer de helft van dat boekenkastje ingenomen. Als kind maakten wij er wel eens gebruik van om een huiswerk te maken of een spreekbeurt te stofferen, maar al bij al moet het toch maar een weinig rendabele investering zijn geweest: reken maar eens uit hoeveel, gegeven de aankoopprijs en het aantal raadplegingen, elke unieke keer moet hebben gekost dat iemand zich de moeite getroostte om in een van de vierentwintig delen een datum of enkele data op te zoeken. Ik durf niet eens te denken aan de massa nimmer geraadpleegde lemmata, of aan de snelheid waarmee de door Oosthoek vergaarde kennis verouderde in een wereld die zich naar de ondergang begon te spoeden.



(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2

vorig jaar 147


190428
(…) *

190429
(…) *

190430
Nu moet ik ook nog Goede mannen van Arnon Grunberg lezen (…). Dat komt hierdoor. Ik had een discussie met S. op Messenger over Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer. Zij vindt die roman maar niets, holle praat, etalage etcetera, en ILP een poseur. Ik vind dat niet – en dus ontspon zich gisteren en vandaag die discussie, waarin zij Grunbergs boek als veel beter bestempelt. (…) * Voor 15 euro met een ferme buit terug van de Oxfam-tweedehands: romans van Philippe Besson, Hans Joachim Schädlich, Gerrit Krol, Nadine Gordimer en Thomas Bernhard. Neusje van de zalm: De Brieven 1921-1950 van Gerard Walschap, voor 5 euro! Niet dat ik die kluif van 1460 bladzijden ooit gelezen krijg, maar ik vond het te jammer om hem daar te laten staan. Ik kocht ook nog twee boeken om cadeau te doen: De rest van de dag van Ishiguro en Sporen van Richard Holmes. Alles samen: 18,30 euro. Aan de kassa stond ik samen met een uitgebluste M.. Hij zag er vreselijk vermoeid uit, en dat zei hij ook dat hij was: hij heeft een kind van nog geen jaar dat hem uitput. Tja, zo’n dingen moet je doen als je jong bent, natuurlijk. Ik vroeg hem of hij tijd had om te lezen, ik zou hem een van die twee cadeauboeken schenken. Maar hij had geen tijd om te lezen, zei hij (…). *



5715

Brussel-Zuid - 200311

woensdag 29 april 2020

Philipp Blom, Wat op het spel staat 4


werknotities


Consumptie

Mensen zijn het product van het opinieklimaat. In 1914 offerden jongemannen zich gewillig op, in 2014 is niemand daar nog toe bereid. Om de toekomst te kunnen voorspellen moet je de verhalen begrijpen die dat opinieklimaat vormen. Het grootste verschil tussen de generatie van 2014 en die van honderd jaar geleden, is dat de huidige een geglobaliseerde, data genererende consumentengeneratie is die gewillig gehoorzaamt aan de behoeften die haar worden opgedrongen.

‘Consumptie als levensmodel heeft de beste aller werelden geschapen’, zeggen de verdedigers. De pessimisten voeren aan dat het model niet houdbaar is. Het deed zijn intrede samen met de Industriële Revolutie, na het ontstaan van de steden en de markten, handel, democratie. Er is lange tijd een irrationeel geloof gehecht aan de zelfregulerende werking van het kapitalisme. Maar de mensen zijn helemaal niet zo rationeel als de economen die de laatste decennia de toon hebben gezet ons willen doen geloven.

De consumptiemaatschappij heeft van de Tweede Wereldoorlog tot de Val van de Muur de westerse samenleving op een schijnbaar zinvolle manier gestructureerd. Consumptie leek ‘een daad van vrijheid, van vooruitgang en van zelfverwezenlijking’. Het was een samenlevingsmodel én een levensvisie. Maar het mangelt de consumenten aan een overkoepelende, transcenderende identiteit, een gemeenschap, een geschiedenis. Daarom is het consumeren een in hoge mate identiteitsbepalende activiteit geworden. Consumenten identificeren zich met merken. Je koopt naast het product altijd ook een droom. ‘Objecten worden de fysieke boden van een hogere werkelijkheid.’ Zo bekeken ligt het consumentisme perfect in het verlengde van de kerkelijke hocuspocus. Enkel wie deelneemt kan worden uitverkoren. Calvijn (1509-1564) heeft er met zijn predestinatieleer voor gezorgd dat het religieuze en het economische uitverkoren-zijn met elkaar sporen. En dus ook beide systemen van uitsluiting: wie arm is, heeft daar zelf schuld aan.

De vraag rijst of de Verlichting is ‘stukgelopen op de uitvinding van de consument en daarmee op de vrije markt’. Is de samenleving ‘verworden tot louter aanhangsel van de markt’? Is de mens werkelijk zo kantiaans-rationeel als hij soms graag denkt en laat uitschijnen? Burger en consument zijn uiteenlopende entiteiten. Aan de mens worden verschillende eisen gesteld naargelang hij als burger dan wel als consument wordt benaderd. Het ideaalbeeld waaraan de consument hoort te beantwoorden, is onbereikbaar. Dit leidt tot psychologische spanningen (Paul Verhaeghe).

De vraag is nu hoe de mens-consument, die uit is op de status quo, zal reageren op de veranderingen als gevolg van de klimaatverandering en de digitalisering.



lees hier deze samenvatting vanaf het begin