maandag 31 januari 2005

Mijn woordenboek (57)

AANZIEN
We zullen het nog een tijdje aanzien. Het is niet meer om aan te zien. En daartussen zwalpen we heen en weer. Als weegschaal denk ik de werkelijkheid vaak als weegschaal – en zo ook nu. De werkelijkheid waar ik het hier over heb is de actualiteit. De manipulatie waaraan je jezelf hoort over te geven om ‘op de hoogte’ te blijven scheert hoge toppen. Dutroux, Darfour, Tsunami… Het lijkt alsof ‘het nieuws’ – maar wat is nieuw aan deze nooit eindigende stoet van calamiteiten? – in verhalen wordt gegoten. Een nieuwsfeit houdt altijd meerdere dagen de aandacht vast. Verkiezingen in Oekraïne, kippenpest in de Kempen, een pedofilieproces. Nu bijvoorbeeld is er weer het ‘Mont Blanc’-proces. De internationale pers slaat zijn tenten op in een onooglijk Alpenstadje om uit te maken wie schuld treft met betrekking tot een tunnelbrand van zoveel jaar terug. Slechts één feit is hier alles bij elkaar genomen werkelijk belangrijk: de uitspraak die over zoveel weken zal vallen. Maar het verhaal wordt nu al opgebouwd. Het voorspel, de hoofdrolspelers, de inzet. En straks de ontwikkeling, een dramatische opbouw, spanning. Want het publiek verlangt een plot, een ontknoping, een catharsis. Die komt er uiteindelijk, waarna het hele mediacircus als een pudding in elkaar zakt en ergens anders heen trekt. Dat alleen al is dus manipulatie: dat er altijd maar één zo’n groot verhaal tegelijk lijkt te gebeuren, en dat het ene naadloos overgaat in het volgende. Er is nooit een dag zonder nieuws, net zomin als er ooit een dag is dat er zoveel nieuws is – wat welbeschouwd élke dag zo is – dat je het als nieuwsconsument niet zou kunnen bevatten. Maar je blijft toch maar kijken, al word je op deze, en op nog op tal van andere manieren, gemanipuleerd. Je blijft het nog even aanzien. Ook al is het niet meer om aan te zien en al heeft het geen aanzien meer.

zondag 30 januari 2005

23 * 25,14 * 23

…onderbreking van een maand of drie opnieuw de fiets op. Het lichaam pruttelt tegen: te zwaar, te traag. De rechterknie en de linkerdij. Ik zoek naar een geschikte versnelling. Deze zomer wachten er bergen, dus moet ik de eerste duizend kilometer klein proberen te draaien. Met het buitenblad komt de ketting te schuin te liggen. Het middenblad lijkt eerst te klein, maar dan komt er toch iets soepels naar boven. Ik besluit die eerste duizend op het middenblad te rijden, en achterin te variëren tussen drie en vier (vraag mij geen getallen, ik ken ze niet). Conditie: waar ik vorig jaar de indruk kreeg opgewarmd te zijn, ben ik nu al moe. Het weerzien met de vogels. Futen ter hoogte van de Siphon. Vorige jaren kwamen ze niet dichter dan op het stuk tussen Hoeke en hier, binnen een jaar of tien verwacht ik ze op de Brugse ringvaart en misschien zelfs in de binnenstad, samen met de aalscholvers en de reigers. Tussen Siphon en Groene Wandeling vaart opnieuw, net als de vorige winters, een flotielje kuifeenden. Aan de overkant graast een kudde meerkoeten, hun diepe zwart heeft iets onheilspellends. Op de brug fotografeert een Spaans uitziend type een ander Spaans uitziend type. Het naar één punt lopende perspectief van water, bermen, schuine populieren en lucht oogt in hun Andalusië of Catalonië ongetwijfeld even exotisch als eucalyptusgaarden en verwoestijnende hoogvlaktes ons hier vreemd en onherbergzaam toeschijnen. Ter hoogte van Oostkerke keer ik terug, langs de Damse Vaart tot in Brugge. De kleuren zijn overwegend grijs, grijsgroen, bruingrijs. Hier en daar zie ik achter een rij kale bomen iets – een huis, een toren, een bomengroep – dat in de zomer, wanneer alles in blad staat, aan het oog onttrokken blijft.

Mijn woordenboek (56)

AANWEZIG
In de aanwezigheid afwezig zijn, in de afwezigheid aanwezig. Het is mogelijk en het zegt veel over ’s mensen tweeledigheid. Lichaam en geest. Er kunnen zijn, fysiek dan, en er tegelijk niet zijn: dieren kunnen het niet. Zij zijn er altijd met hun gedachten bij. Ik daarentegen kan hier zijn met mijn corpus, maar ginds met mijn pensées. Of omgekeerd. En ja, soms zijn we helemáál present en vallen we met onszelf samen – we hoeven niet uit te sluiten dat het af en toe mogelijk is.
Het woord ‘aanwezig’ zelf zegt veel over wat het doorslaggevende is bij het er al dan niet zijn. Van aanwezigheid is pas sprake als het wezen van de partij is. Volgt daaruit dat je ergens kan zijn, ook al ben je er niet in vlees en bloed? Kunnen wij, die engelen noch geesten zijn, ergens niet-lijfelijk aanwezig zijn?
Of rafel het woord op een andere manier uit. Smokkel iets schakelaarachtigs binnen. Aan wezen en af wezen. In de zin van: aangeschakeld, uitgeschakeld. Functionerend en niet-functionerend. Ik ben aanwezig – ik ben ‘aan’, je kunt op mij rekenen. Ik ben er helemaal, niet verstrooid.
Ik herinner mij de aanwezigheidslijst in de lagere school. De namen werden afgeroepen volgens het alfabet. Het was een ritueel. Identiteitsvormend, in zekere zin. Wie zijn naam hoorde, zei ja. Neen zeggen, of ja in de plaats van iemand anders die er niet was, was zo strafbaar dat niemand ooit overwoog het te doen. Dus zei je ja, waarna je weer kon verdwijnen in je dromen en gedachten.

vrijdag 28 januari 2005

Mijn eigen namen (14)

ADVOCAAT, Dick
Die rare Nederlandse namen, die bij Zuid-Nederlanders, Vlamingen dus, enige hilariteit opwekken. Van Tol, Kortekaas, Pannekoek… Het had iets met Napoleon te maken, hoorde ik. Dat in extremis nog familienamen moesten worden bedacht. En ja, wat doe je dan? Je neemt wat je te binnen schiet, wat binnen handbereik ligt. Je beroep bijvoorbeeld. Of iets waar je echt wel zin in hebt. En je overziet niet de eeuwige tijd die een naam aankleeft, en nog minder de toekomstige contexten waarin die naam mogelijk lachwekkend zal klinken.
Sommige namen hebben een kleur. Adorni is bijvoorbeeld blauw (wat begrijpelijk is want was hij niet een Italiaan, een azurro?); Adorno is bij mij om de een of andere reden bruin (wat wreed is en onrechtvaardig – maar ik heb niet altijd controle over mijn associaties (daarom zijn het ook associaties)). Toen voetbal op tv nog een schaars goed was, en ik als kind naar de verslagjes van Studio Sport mocht kijken op de NOS, nog in zwart-wit en met het commentaar van de legendarische Herman Kuiphoff (zilvergrijs) – toen al was de kleur die ik aan de voetballer en latere voetbaltrainer Dick Advocaat toekende geel. Om evidente redenen. Overigens was het twee keer glimlachen geblazen met die naam: Advocaat was op zich al grappig, en Dick, ja dat was ook niet gewoon. Voor ons, jonge Vlamingen.
Overigens, Dick Advocaat heeft, nu ik er zo over denk, ook nog op een andere manier iets met Napoleon te maken.

donderdag 27 januari 2005

Mijn woordenboek (55)

AANWENSEL
Al eens nagedacht over wat een aanwensel eigenlijk is? ’t Is niet een woord dat we elke dag gebruiken. Het klinkt wat onwennig in de oren. We zijn het niet gewend. Even opzoeken. ‘Afkeurenswaardige gewoonte’? Neen, dat is het niet. Dat is het zeker niet. Het is iets wat je onderweg opraapt. Afkijkt. Je ziet het, je wenst het, en je neemt het over. Is het daarom afkeurenswaardig? Moet het onder dat verdict gebukt gaan? Het kan gaan om een tic met de ogen. Een zenuwtrek. Of een woord dat je opeens veelvuldig begint te gebruiken. Het hoeft helemaal geen vies of vuil woord te zijn – in die zin zou het afkeurenswaardig kunnen genoemd worden. Je hoort het iemand zeggen en lap!, daar heb je het. Het neemt bezit van je, het kruipt in je taal en tong. En daar zeg je het opeens, en nog eens, en nog eens. Het woord wordt een tic. Iemand die jou in jaren niet heeft gezien zou vinden dat je ‘raar’ praat.
Dat woord hoeft dus zelf, omwille van zijn betekenis, niet afkeurenswaardig te zijn. Maar misschien is dat overnemen het. Even kijken. Van wie neem je aanwensels over? Alleen van mensen die je graag ziet, toch? (Het achterin een zinnetje geplaatste vraagje ‘toch?’ is zo’n aanwensel.) Wat zou daar mis mee zijn? Neen, een aanwensel kan om die reden niet afkeurenswaardig zijn.
Het afkeurenswaardige van aanwensels ligt hooguit in het gebrek aan autonomie. Maar djeezes (nog zo eentje), waar zouden we staan als niet iedereen een gebrek aan autonomie zou hebben en zo maar, lukraak, zijn eigen tics en tekens zou verzinnen? Waar zouden we staan als door de erotiek van de taal niet de een de eigenaardigheden van de ander zou imiteren? Daarin huist toch de verstaanbaarheid? Toch? In elk aanwensel speelt de appreciatie die we voor andere zielen kunnen voelen mee. Een wereld zonder aanwensels zou een killere wereld zijn. Nee, kom mij niet zeggen dat aanwensels afkeurenswaardige gewoontes zijn.

woensdag 26 januari 2005

Ik lees Proust niet, ik vertaal hem (12)

On parla de mille choses; à la fin du déjeuner, Gilberte dit timidement: « Je crois bien que vous avez très bien connu mon père. – Mais je crois bien », dit Mme de Guermantes sur un ton mélancolique qui prouvait qu’elle comprenait le chagrin de la fille et avec un excès d’intensité voulu qui lui donnait l’air de dissimuler qu’elle n’était pas sûre de se rappeler très exactement le père. « Nous l’avons très bien connu, je me le rappelle très bien. » (Et elle pouvait se le rappeler en effet, il était venu la voir presque tous les jours pendant vingt-cinq ans.)
(III:580)

Er werd honderduit gepraat. Na het middagmaal zei Gilberte verlegen: ‘U hebt, geloof ik, mijn vader erg goed gekend.’ ‘Dat mag je wel zeggen’, zei mevrouw de Guermantes op een melancholische toon die meteen aangaf dat ze het verdriet van het meisje begreep, maar waarin tegelijk ook een gewild overdreven intensiteit hoorbaar was, waardoor ze de indruk wekte te willen verbergen dat ze niet zeker was of ze zich de vader wel heel precies voor de geest kon halen. ‘Ja, we hebben hem zeer goed gekend, dat herinner ik me zeer goed.’ (En dat ze zich hem kon herinneren, was wel zeker, hij had haar vijfentwintig jaar lang bijna elke dag een bezoek gebracht.)

Het gesprek ging over allerhande dingen; aan het eind van het dejeuner zei Gilberte bedeesd: ‘U hebt denk ik mijn vader heel goed gekend.’ – ‘Dat zou ik denken,’ zei Mme de Guermantes op een melancholieke toon die aangaf dat zij het verdriet van het meisje begreep, en met een overmaat aan intensiteit waarmee zij de indruk maakte te willen verhelen dat zij niet zeker wist of zij zich de vader nu zo duidelijk herinnerde. ‘Wij hebben hem heel goed gekend, ik herinner mij hem héél goed.’ (En zij mocht zich hem inderdaad herinneren, hij had haar vijfentwintig jaar bijna dagelijks bezocht.)
(Cornips VI:174-175)

dinsdag 25 januari 2005

Alaaf!

Eergisterenavond gleed ik met de zapper uit op de ZDF. Eerst er achteloos voorbij, maar toen het tot me doordrong waarvan ik een glimp had opgevangen, terug. En wat mag de antropoloog in mij noteren? Prins Carnaval-verkiezing in Aachen! De plaatselijke middenstand, duidelijk van het meer begoede en gespekte soort, staat vooraan op het podium met lange veren getooide hoedjes te dragen en allerlei onduidelijk ceremonieel te volbrengen. Handgeklap uit de met gezette burgers en vlot geklede dametjes gevulde zaal onderbreekt om de haverklap de ceremoniemeester die, microfoon in de hand, de debatten leidt. Een van de meest gespekte ingezetenen van de Aachener Karnavalsverein wordt tot prins geslagen. Hij krijgt bloemen, en zo’n kleurige pluimpet, en een reuzegroot gebak van de plaatselijke bakker (die prompt in beeld wordt gebracht: dankuwel, regisseur). Waarop het hele gezelschap zwaaiend met de rechterarm zo’n scherts-Romeinse groet uitbrengt onder het uitbulderen van het ‘Alaaf! Alaaf! Alaaf!’
En dan zie ik het opeens voor mij, een van die archiefbeelden waarop A.H. ietwat laconiek zijn gestrekte rechterhand vanuit de pols tot vlak naast de klep van zijn kepie (zónder pluim) doet opzwaaien, terwijl de eensgezinde massa brult: ‘Sieg heil!’

maandag 24 januari 2005

Mijn woordenboek (54)

AANVOELEN
Kijk, dat is nu eens vreemd. Als ik er zo over nadenk wat een mens kan aanvoelen, dan kom ik tot de vaststelling dat het alleen maar negatieve zaken zijn. Je voelt niet aan dat iemand gelukkig is of het groot lot heeft gewonnen: dat is onmiddellijk en klinkklaar evident. Dat vóel je. Je kunt alleen maar dingen aanvoelen die zich niet onmiddellijk aan jou tonen. En wat toont zich bij uitstek niet onmiddellijk? Juist, datgene wat liever niet gezien wordt. Je voelt aan dat iemand ongelukkig is, dat je misschien iemand hebt gekwetst, dat je iets stoms hebt gezegd en daardoor bij de persoon tot wie je hebt gesproken in het diskrediet bent geraakt. Aanvoelen is een soort van alarmsysteem: het waarschuwt je voor iets wat je liever niet had gevoeld – en daarom niet meteen vóelt – maar je beseft toch meteen dat het misschien maar beter is dat je het toch voelt. Het is een manier van betrokken zijn die je meteen ook duidelijk maakt, verwijt eigenlijk, dat je betrokkenheid best wat groter en alerter mocht zijn. Zodat je de situatie waarin je nu van alles moet aanvoelen had kunnen vermijden.

zondag 23 januari 2005

De vulkaanminnaar

Het boek van Sontag is eindelijk uit. Het laatste hoofdstuk heeft nog veel goed gemaakt. 't Is heel erg romantisch allemaal, maar dat hoeft op zich geen bezwaar te zijn. Een dichteres en een dichter, die, overigens, behalve de kunst niets met elkaar te maken hebben, staan op het punt om, geboeid, naar het schavot te worden gevoerd. Zij heeft verzuimd om, toen haar handen nog niet waren vastgebonden, het stukje brood dat ze tussen haar borsten had verborgen op te eten. Ze durfde niet. Nu zijn haar handen vast, en kan ze niet meer bij dat brood. Maar ze kan de dichter wel vragen om het stuk brood met zijn mond en tanden van tussen haar borsten op te vissen. Hij doet het, het is een mooi gebaar. Heel erotisch, eigenlijk. En dan geven ze dat brood aan elkaar door, ze breken het in elkaars mond.
Supersentimenteel, ik weet het.
Even daarvoor, toen hun handen nog niet geboeid waren, heeft zij de procedure die aan de terechtstelling voorafgaat weten te vertragen zodat hij nog in staat was een laatste gedichtje op een flard papier te krabbelen. Alles voor de kunst.
Maar het greep me wel aan. Mag dat?

Uitzonderingen die de regel bevestigen

Meestal verloopt alles makjes, braaf in de pas, voorspelbaar… Maar dan heb je ineens:
- de jongeman die door zijn keurige vader, die hij thuis voor de tv waande, onder een straatlantaarn wordt begroet terwijl hij, de jongen, een jongedame, noch door hemzelf noch door zijn vader ooit eerder gezien, aan het tongzoenen is; ‘Elk zijn goeienavond’, zegt de vader lakoniek, en hij vervolgt zijn avondwandeling;
- de restaurantuitbater die, daags voor de opening van zijn zaak en na weken van verbouwingswerken, bij een laatste inspectie van zijn dak tuimelt en morsdood in een plas bloed tussen de tafeltjes op het terras blijft liggen; het restaurant gaat van start met twee maanden rouwverlof;
- de arbeidster in een visverwerkend bedrijf in een Vlaamse kuststad die na haar uren voor een obscure Franse uitgever boeketverhaaltjes schrijft, die in Parijs onder een andere auteursnaam worden gesleten aan clochards en zakenlui die zich vervelen; heel wat Vlaamse visbedrijfverhalen vinden op die manier hun weg naar de Franse gebruiksbellettrie…

zaterdag 22 januari 2005

Trendy

‘De meest trendy gps’ wordt op de radio aanbevolen. Heb ik iets gemist? Loop ik zo reddeloos verloren dat ik, weliswaar wetend wat een gps is, mij niet kan voorstellen dat de een al trendyer zou zijn dan de ander? Dat ik me sowieso al moeilijk kan inleven in trendgevoeligheid? Meer nog: dat ik daar hoegenaamd niets mee te maken wil hebben?

Uit het nieuws

1973: Jean-Paul Sartre richt maoïstisch geïnspireerde krant Libération op.
2004: Edouard de Rothschild verwerft meerderheidsparticipatie in Libération.
Le Figaro was al overgenomen: door wapenbouwer Dassault. En zo zal op de duur niemand ons nog kunnen waarschuwen voor het totalitarisme waarin we verzeild zijn geraakt.

vrijdag 21 januari 2005

De glans der dingen

Het kan me mateloos verbazen: hoe de dingen, die meestal stom blijven en enkel zichzelf, plots, onverwacht, opeens een hele wereld lijken te bevatten, emoties weerspiegelen, poëzie uitlokken. Hoe de hele wereld wordt geërotiseerd, met betekenis bezet en op die manier een algeheel welbevinden lijkt te willen bekrachtigen. Hoe de dingen kunnen glinsteren, een glans over zich krijgen, een licht uitstralen.
Tsunami of geen tsunami.
Neen, ik geef geen voorbeelden.
Of toch, misschien dit. Een kerstboom, met alle bollen er in, kan weken zijn uiterste best doen om mij met zijn schittering te bekoren – maar uiteindelijk is het de barst in de pot waarin hij staat en die ik voor het eerst zie wanneer ik de restant van de boom over de terrastegels naar de composthoop sleep, die mij vermag te ontroeren.

donderdag 20 januari 2005

Mijn woordenboek (53)

AANVLIEGROUTE
Lissabon. De eerste keer dat ik in een vliegtuig zat, in 1987, vloog ik op Lissabon. Ik had in Zaventem al de grootste angsten doorstaan: het gieren van het bloed in mijn keel bij de acceleratie, voor het eerst in mijn leven het naakte gevoel volkomen overgeleverd te zijn aan iets wat mij totaal ontsnapte bij het opstijgen, de onvoorstelbaar reële angst om te vallen bij het steile stijgen en het vervaarlijke zwenken van het vliegtuig op een niet-te-geloven-hoe-snel bereikte hoogte boven de hoofdstad… – maar de angsten die mij bekropen bij het landen sloegen alles, ook het doorboren van luchtzakken onderweg (hetgeen gepaard ging met een plotse zak-, gevolgd door een corrigerende stijgbeweging). Het vliegtuig was te vroeg en – ik weet niet of het gebruikelijk is – de piloot besloot om een rondje sight te see-en boven de aan de Taag gelegen stad. Niet te bevatten laag en traag vloog het vliegtuig boven de – toen nog! – sloppenwijken: het leek wel of het met de tip van zijn vleugels (het hing alweer schuin, oninschatbaar schuin) de terracotta pannen van de daken zou titsen. En het bleef maar duren. Beneden mij fietste een Portugees tussen die huizen door en het leek of het vliegtuig niet sneller vloog dan hij fietste. En god weet dat Portugal geen wielerland is!

woensdag 19 januari 2005

Ryckevelde (36)

19 januari 1999: ZESENDERTIGSTE EN LAATSTE WANDELING
windkracht vijf: op de plas in de wei die enkele weken geleden nog een ijspiste was, is het wateroppervlak gerimpeld * de vrouw die samen met mij op haar fiets is aangekomen, jogt mij voorbij; het is de vrouw die me vorige week - lopend - bedankte omdat ik een stap opzijzette voor haar * de grond is slijkerig * de groene specht in zijn territorium * op het karrespoor dat het Ryckeveldebos van de Loweide scheidt ligt, ter versteviging, allerlei bouwafval: verbrokkelde bakstenen, betonbrokken, vloertegels; welke levens hebben zich daarop afgespeeld? * een vlucht klagende meeuwen boven de Loweide * de weide waar het zwart-witte koppel paarden graasde is leeg * in de betonnen waterbak naast de landweg die de Loweide doormidden snijdt zie je een waterkevertje naar lucht happen en weer wegzakken tot in het groen op de bodem * de eik staat, met zijn stoere takkenstructuur, onbeweeglijk in de wind; enkel de uiteinden, waarvan - op enkele verdorde bladeren na - nu alle loof is verdwenen, roeren zich * een eekhoorn, die het waarschijnlijk te warm vindt voor een winterslaap * speelse paarden in de wei achter de drie bruggetjes * je tobt over het niet meer onbevangen kijken: op die manier kan niets je nog verrassen - zou het niet beter zijn dat je afscheid neemt van het bos? * hoog in een boom boven je krast een kraai driemaal, en nog eens driemaal, en nog eens driemaal

dinsdag 18 januari 2005

Kunnen en moeten

Een onderzoek van een bank wijst uit dat, met betrekking tot het pensioen, de verwachting van de ‘gemiddelde’ Belg de afgelopen vier jaar is gewijzigd. In 2000 dacht hij, die ‘gemiddelde’ Belg, met 59, in 2002 met 60 en in 2004 met 61 op pensioen te – en nu komt het – moeten gaan. Niet te kunnen, zegt die bankwoordvoerder in het radiointerview, maar te moeten gaan. Maar goed, het zij hem vergeven, hij is tenslotte woordvoerder van een bank, en niet van de ‘gemiddelde’ Belg.

Mijn woordenboek (52)

AANVECHTING
Na twee, drie, vier keer tot jezelf neen te hebben gezegd, neem je de vijfde keer, onachtzaam, toch die praline, die sigaret, die fles, die telefoon, die zapper… Maar je geniet er niet van, je krijgt geen aanspraak, er is geen bal op de tv. Je niet te controleren onbewuste heeft ook deze strijd gewonnen. En je zogenaamd soevereine ik, dat niet anders kan dan zich bij zijn zoveelste nederlaag neer te leggen, zal daarvoor boeten. De praline smaakt naar smos, de sigaret en de drank botsen in je maag tegen zure wanden aan, de bezettoon of mailbox kwakken je terug tegen de aardbodem neer, dat zoveelste rondje over de kanalen bleek alweer vicieus... Daar sta je dan met je zapper in je hand en je heersende goestinkjes in je buik. Had je de rede maar geloofd, die je duizend maal influisterde: Doe het niet! Inblies: Doe het niet! Inpeperde: Doe het niet! En toch, je hebt ook deze strijd verloren… Bereid je maar al voor op de volgende aanvechting.
Minstens één aanvechting is dodelijk. De in het besneeuwde en bevroren landschap verdwaalde wil niets anders dan zich neervlijen en slapen; midden in de nacht voelt de autobestuurder, na vele honderden kilometers en op een halfuur van huis, de onweerstaanbare drang om de ogen te sluiten. Neen, het is zelfs geen drang – het is een hand die zich over de ogen uitspreidt, of de vleugel van een kwaadaardige engel. Hier wordt met een engel gevochten… Een doodsengel.

zondag 16 januari 2005

Vrouwen en literatuur

Als reactie op een post van Anneke over de appreciatie van een literair werk en de verschillen die daarin bestaan tussen mannen en vrouwen.
Het is geen waardeoordeel maar een vaststelling: vrouwen zoeken meer het verhaal (inhoud), mannen smaken gemakkelijker de structuur (vorm). Vrouwen lezen sowieso veel meer romans dan mannen, en ze vinden gemakkelijk de zogenaamd moeilijke romans (die het vooral van de vorm moeten hebben) ongenietbaar. Maar iedereen kan natuurlijk voor zichzelf daarvan afwijken. Ik bepleit een wat jij noemt 'open benadering' en dus een zo breed mogelijke herkenning (zo los mogelijk van de eigen persoon); een beoordeling van romans die niet louter op herkenning is gebaseerd maar ook op een appreciatie van formele kwaliteiten; én ten slotte een erkenning van het verschil tussen man en vrouw - ook in de benadering van literatuur.

zaterdag 15 januari 2005

Ook de elite heeft rechten

Onder deze titel verscheen in de Standaard der Letteren het hier volgende stuk van Bart Meuleman, dat ik hier laat aansluiten bij wat ik hieronder schreef over het programma van Michiel Hendryckx (‘Varen naar Bourgondië).

‘Ooit, niet eens zo lang geleden, werkten er nog kunstenaars op onze nationale omroep. Door de gangen van de toenmalige BRT liepen schrijvers, kunstenaars, filosofen en onafhankelijke denkers en makers rond die af en toe, hoe moeilijk dat toen ook al was, van invloed waren op de programma's. In het kader van de lange traditie van Volksverheffing werd dat soort volk toen nog geduld. Chris Dercon was zo iemand. Jef Cornelis ook, Stefaan Decostere en Dirk Lauwaert. Hilda Verboven leidde wat zich toen nog de ,,Dienst Kunstzaken" mocht noemen - nadien kwam het begrip ,,kunst" daar nergens meer over de lippen. Annie Declerck was er producer en bouwde een indrukwekkend archief op. Bert de Graeve heeft daar radicaal verandering in gebracht. Hij heeft deze mensen eigenhandig aan de deur gezet. Het doet wat denken aan die Chinese keizer die niet alleen de onder zijn voorgangers geschreven boeken liet vernietigen, maar ook de verantwoordelijke schrijvers liet onthoofden. Kwestie van een nieuw begin te maken, een andere tijd aan te kondigen. Uiteraard heeft De Graeve zich niet bediend van zulke barbaarse praktijken. Hij deed dat via (brug)pensionering en detachering. Of hij jaagde de kunstenaars gewoon de gordijnen in, waarna ze vanzelf het huis ontvluchtten. De BRT(N, inmiddels) moest zich immers ,,herpositioneren" tegenover de commerciële zender, en geen betere manier om dat te tonen, dan door de artiesten aan de deur te zetten. Ken eerste belangrijk teken dat men de nationale omroep terug ,,aan het volk" ging geven. De kunsten zijn en blijven een symbolisch dossier, in se van weinig invloed, maar o zo dankbaar om tekens te geven naar de wereld van de ,,gewone man". Discussies die de subsidiering van cultuur in vraag stellen, gaan altijd alleen maar daar over. De bedragen zijn, in vergelijking met andere departementen, altijd peanuts, maar wat telt is het symbool.
Mary heeft samen met directeur televisie Aimé van Hecke het bewind van zijn voorganger verdergezet. En hoewel er geregeld protest kwam tegen hun beleid, hielden ze het roer strak in handen. Verwijzingen naar langgeleden afgevoerde programma's als Ziggurat of Container moesten volstaan om kritische stemmen de mond te snoeren.
Tot Stefaan Declerck (CD&V) en Bart Caron (Spirit, kabinetsmedewerker van Anciaux) zich vorige week roerden en meer ,,kunst en cultuur" op de VRT eisten (De Morgen, 7 januari). Desnoods via een ,,volwaardige cultuurzender", ,,een soort Arte voor de Nederlandse taalgemeenschap", naast de twee bestaande netten. En zie, een wonder lijkt te geschieden. Nadat Mary zich eerst nog boos maakte en ,,het nodige cijfermateriaal" zou verzamelen ,,om hen van repliek te dienen", verkondigde hij op een persconferentie van 10 januari dat de VRT meer aandacht gaat besteden aan kunst en cultuur. Een ,,themakanaal over kunst en cultuur" behoort plots tot de mogelijkheden.
Er klopt iets niet. Zouden Mary en Van Hecke, twee hardcore planologen, op een weekend tijd van gedachten zijn veranderd? Onwaarschijnlijk. Of zouden De Clerck en Caron op de hoogte zijn geweest van de nakende persconferentie, en met dit schot voor de boeg willen duidelijk maken dat ze de zaak op de voet zullen volgen ? Mary en Van Hecke zijn immers niet echt te vertrouwen. Daarvoor zijn ze de afgelopen jaren net iets te oneerlijk geweest in hun retoriek. Precies in het heimelijk vervangen van ,,kunst" door ,,cultuur" - ook een manoeuvre dat krantenbijlages heeft getroffen - kregen de kopmannen van de VRT de wapens in handen om de discussie altijd in hun voordeel te beslechten. Want wat is dat, ,,cultuur"? In de ruimste zin betekent ,,cultuur" ook fietsen in de Beaujolais-streek en zelf sushi maken. Met een beetje slechte wil is het eigenlijk alles wat ons omgeeft, en zeker alles wat de VRT de laatste jaren heeft uitgezonden.
Maar er is dus een opening. Voor het eerst sinds lang duikt het woord ,,kunst" opnieuw op in het debat. Wie zich daaraan waagt - en dat geldt zowel voor de VRT-top als voor De Clerck en Caron - moet wel consequent zijn. Kunst is bijlange na niet altijd warm, gezellig, mooi en stichtend. Kunst kan koud zijn, smerig, lelijk, ongemakkelijk, onaangenaam kritisch en asociaal. Kunst kan ontredderend zijn. Kunst kan lijnrecht ingaan tegen wat Mary en co denken dat ze daar al die tijd zo mooi hebben opgebouwd. Dat moeten ze er dan wel willen bijnemen. Anders is dit de zoveelste retorische schijnbeweging. Ik geef als voorbeeld het zogenaamde boekenprogramma waar velen op zitten te wachten. Twijfel niet langer, het komt er. Maar een knuffeluurtje over boeken zal mij alleszins niet kunnen bekoren. Ik verwijs graag naar de films over schrijvers die Jef Cornelis maakte in de jaren zeventig en tachtig (over onder andere Daniel Robberechts, Jacq Vogelaar, H.C. ten Berge, Maurice Gilliams en Leo Pleysier). Nog geen spatje verouderd. Cornelis dringt diep door in het werk van deze auteurs; meer nog, hij verbeeldt het. Maar hij werd samen met zijn werk bij het vuilnis gezet tijdens de culturele revolutie van de jaren negentig.
De Clerck en Caron willen niet voor de ,,elite" opkomen. Waarom eigenlijk niet? Waarom mag Paul D'Hoore wel een programma presenteren voor de happy few van het geld (,,Vlaanderen NV"), maar moet de kunstelite in de kou blijven staan? Omdat, opnieuw, dit een symbolisch dossier is. Niet het geld, maar de kunst is gaan stinken. Dat moet maar eens afgelopen zijn. EIk plan voor meer cultuur op televisie moet daarom staalharde eisen voor elitaire kunstprogramma's op Canvas bevatten. Ook de elite, een ten onrechte zwaar belaagde, immer als zondebok van stal gehaalde minderheid de afgelopen jaren, heeft zo haar rechten. Uitzendingen over kunst mogen ook niet op een apart net verstopt worden (waar zitten ze eigenlijk, die verstokte Arte-kijkers?), ze moeten een plaats krijgen in de reguliere programmatie, waar ze de rust kunnen verstoren.’
(Bart Meuleman)

Varen naar Bourgondië

Voor Canvas maakte fotograaf Michiel Hendryckx het tv-programma ‘Het Bourgondisch complot’. Het bestaat uit een mooi in beeld gebrachte bootreis naar Bourgondië, enkele bespiegelingen over wat er onderweg te zien is, en praatjes met een paar BV’s. Paul van Nevel vertelde over de polyfone muziek die in Cambrai zou zijn ontstaan, journaliste Anna Luyten luisterde vooral naar Hendryckx’ praatjes over zilverwerk, restaurateur Viollet-le-Duc en een beeldje van een twijfelende Christus. ‘Alleen mensen die twijfelen zijn interessant’, zei Hendryckx, vrij apodictisch.
Ik mag zeer graag kijken naar ‘Het Bourgondisch complot’. Ik hou van de verzorgde fotografie, het supertrage tempo, het impliciete pleidooi om stil te staan bij de dingen en de schoonheid die er altijd in schuilt tot ons toe te laten. Heel mooi waren bijvoorbeeld de beelden van afgedankte aken die lagen aangemeerd langs de kade van een van de stadjes die werden aangedaan. Dichtgeroest, vervallen, afbladderend – maar Hendryckx maakte er poëzie van.
Gisterenavond, na de uitzending van de tweede aflevering, hoorde ik van twee mensen dat ze het wel graag zagen, maar zich toch stoorden aan het schoolmeesterachtige van Hendryckx. Dat zette mij aan het denken, niet het minst omdat de twee personen die mij dit vertelden mij na aan het hart liggen en ik dus hun oordeel ter harte neem. Hoe komt dit nu, dat ik in de verste verte dit bezwaar niet heb? Dat ik bijvoorbeeld niet steiger wanneer Hendryckx doodleuk beweert: ‘Als die vrouw zich de moeite getroost om speciaal vanuit Parijs naar Gent te reizen om mij op te zoeken, dan moet dat toch betekenen dat het niet allemaal onzin is wat ik uitkraam.’
Wat mij aanstaat aan Michiel Hendryckx is dat dit een man is die, op het hoogtepunt van zijn leven, beseft dat hij niet langer moet wachten met door te geven wat hij in zich heeft, maar ook dat hij daartoe branie nodig heeft en een beroep moet doen op de – altijd discutabele – autoriteit die een pedagoog onvermijdelijk nodig heeft. Want een pedagoog is hij, vanaf het ogenblik dat hij beslist om door te geven. (Wat hij doorgeeft? Heel eenvoudig: het talent om te zien. En om lief te hebben, in alle mogelijke betekenissen van het woord. Hendryckx is een liefhebber, die bereid is deemoedig te zijn en verwonderd. (In de Weekend Knack van deze week staat er een heel mooi portretje, waarin hij die woorden gebruikt.))
Dat de autoriteit die nodig is om pedagoog te zijn vandaag in ‘progressieve’ kringen verdacht is, daar hoeft een ‘conservatief’ als Michiel Hendryckx zich uiteraard niets van aan te trekken. (Ik noem hem ‘conservatief’ in de goede zin: met oog voor wat teloorgaat, fundamenteel elitair ingesteld, tegen de door middelmaat en gemakzucht gedicteerde middelmaat en het verkeerd begrepen democratisme. (Hierover staat dan weer het schitterende stuk ‘Ook de elite heeft rechten’ van Bart Meuleman in de Standaard der Letteren, ook van deze week; het is geschreven naar aanleiding van het voornemen van de topmannen van de VRT om meer cultuur op radio en tv te brengen – de tekst is ontoegankelijk op het net, ik scan hem in en plaats hem hierboven.) En in dat conservatisme wil ik een heel eind meegaan – wie deze weblog volgt, zal dat al hebben begrepen.

vrijdag 14 januari 2005

Pascal Digital in DKVWV…

Vandaag staat in De Krant van West-Vlaanderen, vroeger Brugsch Handelsblad en tegenwoordig een oplage kennend van bijna 100.000 (400.000 lezers volgens de CIM-cijfers), een door Johan Debruyne op basis van een gesprek geschreven en door mij wat bewerkt artikel over ‘Pascal Digital’. Ik plaats het hier voor al wie er niet toe komt DKVWV zelf in te kijken.

Hoe internet mensen dichter bij elkaar kan brengen...
Pascal Digital opent een digitale wereld

Gepokt en gemazeld in het culturele leven kijkt Pascal C. uit Sint-Kruis naar de wereld met een digitale camera en een kritische blik. Zijn foto’s en teksten plaatst hij elke dag op het net. En met dagelijkse e-mails, telkens met een foto, bereikt hij zijn 150 abonnees. Iedereen kan lid worden van “Pascal Digital” – zo heet het project. Veilig, gratis en niet tijdrovend. De auteur garandeert een dagelijkse stimulans: soms een lichte toets, soms een iets dieper gravende overpeinzing.

Voor velen is het ondertussen vaste prik geworden. En de maker zelf? Ook die is tevreden! Ik ontmoet Pascal Digital in zijn huis aan de Marcus Laurinstraat in Sint-Kruis. Om den brode is hij freelance vertaler en maakt hij andermans teksten persklaar. Hij werkt voor uitgeverijen, tijdschriften, musea en enkele organisaties. Ongeveer een jaar geleden schafte hij zich een digitaal fototoestel aan. Hij besloot meteen daar iets zinvols mee te doen. En dus begon hij abonnees te werven voor zijn dagelijkse mails. Na alle vrienden en kennissen te hebben overtuigd, voerde hij wat campagne en kon op die manier de grenzen van zijn “stam” doorbreken. Nu bereikt hij ook mensen die hij niet persoonlijk kent. Omdat ik weet dat hij een verdomd goede pen heeft (ooit schreef hij dat wie Brugge binnenkomt de neiging heeft de voeten af te vegen!) en overtuigd werd door zijn zeldzame lefgozerigheid bij het “uitbreken”, ben ik ondertussen zelf ook abonnee geworden.
Thuis werken heeft zo zijn voordelen, zegt Pascal. Je bepaalt zelf het werkritme en je eigen organisatie. Files kunnen je niet meer kwellen. En toch. De talige winkel draait meer dan vlot, maar het isolement knaagt. Je zit daar maar dag in dag uit in je eentje met taal bezig te zijn. Het middel om uit die cocon te breken werd “Pascal Digital”. De naam rijmt lekker en zegt meteen waarover het gaat. De abonnees krijgen een e-mail met een Word-bestand in bijlage. Daarop staan een foto, soms een onderschrift en altijd de datum. Wie méér wil, kan daarenboven terecht op de twee websites van Pascal Digital. Op http://www.photoblog.be/pascaldigital staan andere foto’s dan deze in de mails (en kan de bezoeker ook kennismaken met het werk van andere fotografen zoals, onder meer, dat van de Bruggelingen Paul Willaert en Luc Rabaey). En de weblog http://pascaldigital.blogspot.com vult Pascal Digital dagelijks aan met teksten: bedenkingen bij het nieuws of boeken, observaties, ergernissen, ontroeringen… Er staan ook teksten in over Ryckevelde, waar Pascal vaak met zijn hond wandelt en foto’s maakt, die dan weer op de fotoblog terechtkomen…

-Dat je als taalmens ongevraagd teksten of verhalen verstuurt, tot daar aan toe, maar foto’s…
Pascal : “Ik ben geen professionele fotograaf, maar ik vind van mezelf dat ik verdienstelijke foto’s maak. Ik heb het ook altijd graag gedaan. De digitale techniek heeft mij bevrijd.”
-Je hebt nu al meer dan 150 abonnees. Wat is de volgende stap?
Pascal : “De dagelijkse uitprints vormen na een jaar stilaan een archief waarin ik kan zien hoe mijn blik evolueert. En de betere foto’s zou ik wel al eens durven tentoonstellen. Ik heb dat trouwens al met bijval gedaan, bij pottenbakster Anne Perneel in Loppem. Misschien nodig ik eens al mijn abonnees uit op een drink. Veel van die mensen ken ik niet persoonlijk, maar er is wel een band ontstaan. Wie internet goed gebruikt, kan mensen dichter bij elkaar brengen! Ik wil dit netwerk verder uitbouwen. Op naar de 200 abonnees! Wie zich wil inschrijven, stuurt gewoon een mailtje naar: pascaldigital@hotmail.com
-Wie was je eerste slachtoffer?
Pascal : “Mijn vriend en kunstenaar Francis Bekemans (van de stoeltjes aan het station van Brugge) was de eerste, en zo is dat organisch gegroeid. Ik heb heel bewust nooit mensen overtuigd. Enkel uitgenodigd. En mijn abonnees blijven niet om mij een plezier te doen. Wie dat wil, stapt er gewoon uit. Even goede vrienden.”
-Ging het echt alleen maar om het doorbreken van een zeker isolement?
Pascal : “Het is ook een kwestie van creativiteit, natuurlijk. Op een manier die voor anderen zichtbaar is. Je wil ook altijd maar betere foto’s maken. En ook aan de kwaliteit van de weblog met teksten werk ik hard: je moet niet alleen maken dat je bezoekers krijgt, ze moeten ook nog willen terugkomen. Het schenkt echt wel voldoening als je ziet dat elke dag een vijftigtal mensen zich de moeite getroost om eens te komen zien wat je nu weer geschreven hebt. Wat me heel erg pleziert, is dat ik ervaar dat mensen uitkijken naar de foto’s en de teksten. Ze vertellen me dat het altijd het eerste is wanneer ze thuis of op het werk hun computer starten: “Wat heeft hij vandaag weer gemaakt?” En dan is er ook de pedagoog in mij : “Kijk beter. Er is zoveel te zien!” Voor mezelf is het in elk geval een fantastische ervaring. Ik heb geleerd de dingen ánders te zien. Er is een zekere onthaasting opgetreden, ik sta langer stil bij dingen die op het eerste gezicht onbelangrijk lijken.”
-Je leeft en werkt in Brugge. In hoeverre bepaalt deze locatie je activiteiten als Pascal Digital?
Pascal : “Brugge is voor mijn geen levensnoodzaak. Los van mijn gezinssituatie zou ik net zo goed elders kunnen leven.”
-Toch graag even je mening over “Brugge 2002”.
Pascal : “Ik was te weinig betrokken om daarover te oordelen. Wel ging ik een paar keer naar een concert in het concertgebouw. Om mijn goede wil te tonen, zeg maar. Maar die zaal heeft, afgezien van evidente esthetische kwaliteiten binnen en buiten, niets prettigs. Als je buiten komt heb je rugpijn. De grote zaal is niet geschikt voor intieme muziek. En die kille kamermuziekzaal is een miskleun van jewelste! Dat hele loggia-idee werkt niet.”
(Johan Debruyne; de laatste alinea werd, wegens plaatsgebrek, in de krant weggeknipt)

donderdag 13 januari 2005

Mijn eigen namen (13)

ADORNI, Vittorio & ADORNO, Theodor Wiesengrund
Was Adorno het niet die zich afvroeg of er na de holocaust nog wel poëzie mogelijk was in de Duitse taal? Nu, dat kan zijn en wie ben ik om daar iets over te zeggen. ’t Is een paradoxale en ook wel provocerende uitspraak omdat elke taal zijn dichters heeft, omdat in elke taal, hoe gortig de leiders van haar gebruikers het er ook naar hebben gemaakt, het lijden en de liefde en de dood en de hoop zullen moeten worden bezongen. Adorno (Theodor Wiesengrund – wat een naam, overigens) doet mij onvermijdelijk denken aan Adorni, en dat was geen filosoof maar een wielrenner. Een van mijn verste tv-herinneringen: een of ander wereldkampioenschap. Een Italiaanse coureur met klinkende naam, nog niet in azuurblauw maar in grijs, fietst met meer dan tien minuten voorsprong naar de overwinning. Zijn voornaam was dan ook, toepasselijk, Vittorio.

Véél beter

In de zesde aflevering van de rubriek ‘Ik lees Proust niet, ik vertaal hem’ gaf ik, naast de bestaande vertaling van C.N. Lijsen, een eigen vertaling van een willekeurig gekozen zin uit A la recherche du temps perdu. Dat ging als volgt:
Nous la croyions sur parole tandis qu’elle jugeait ses Titiens, la colonnade de son château, l’esprit de conversation de Louis-Philippe.(I:710)

Wij geloofden haar op haar woord wanneer ze ons vertelde wat ze dacht over haar schilderijen van Titiaan, over de zuilenrij van haar kasteel, over de spiritualiteit in Louis-Philippes manier van converseren.

Wij geloofden haar op haar woord als zij haar oordeel over de Titiaans in haar familie, de zuilengang van haar kasteel of het conversatietalent van Louis-Philippe ten beste gaf.
(C.N. Lijsen III:297)

Mijn goede vriend S., niet tevreden met het resultaat, waagde zich er ook eens aan en kwam – ‘Nog twee "haar"s minder, maar eigenlijk nog een teveel.’ – tot het volgende resultaat:

We geloofden het onvoorwaardelijk wanneer ze zich uitsprak over haar Titiaans, de kolonnade van haar kasteel, de geestige conversatie van Louis-Philippe.

En ik geef grif toe: dit is véél beter. Een les in bescheidenheid en een aansporing om het de volgende keren beter te doen.

Wie overigens, en dat is terzijde, het commentaarsysteem op deze blog te omslachtig vindt, kan altijd rechtstreeks reageren op het e-mailadres pascaldigital@hotmail.com.

dinsdag 11 januari 2005

Mijn woordenboek (51)

AANVARING
In bepaalde opzichten is het zeker geen maritieme notie. Bij twee personen die elkaar op een pijnlijke manier raken, kan soms, in welbepaalde gevallen, van een ‘aanvaring’ worden gesproken. Meestal heb je het over een al dan niet voortvarende ruzie of een meningsverschil of een misverstand. De connotatie van quasi niet te manoeuvreren reuzegrote schepen die, indien nodig, maar moeilijk tijdig van hun koers kunnen afwijken en die, zo mogelijk, graag altijd op dezelfde lijn zouden blijven voortvaren, waarbij de wet der traagheid in zijn werking lijkt te worden bijgestaan door een soort van wet der logheid, die connotatie roept evenwel een ander soort conflict op. In de aanvaring is weinig ruimte voor compromis. Het ziet er naar uit dat het conflict geen oplossing zal kennen, ja ook dat het er altijd al naar uit heeft gezien dat het tot een aanvaring moest komen. De geschillen en verschillen zijn onoverbrugbaar. Bij een aanvaring gaat het altijd ook om personen van een min of meer gelijk zwaar gewicht, om twee zwaargewichten. De anderen staan ernaast en kijken gefascineerd naar het schouwspel. Aanvaringen zijn sociaal spektakel van de eerste orde – daar kun je al wat volk voor op de been krijgen en mee aan de praat houden.

Toevoeging: In haar commentaar wijst Anneke op de logheid van de connotatie-zin hierboven. 't Was natuurlijk de bedoeling er een logge zin van te maken en op die manier het logge van een niet te stuiten tanker te evoceren. Maar Anneke had wel tot op zekere hoogte gelijk want er was in die zin een fout blijven staan. 'Bijstaan' moest 'bijgestaan' zijn - en dat is bij deze aangepast.

maandag 10 januari 2005

een bepaalde fijngevoeligheid

De Nationale Loterij doet ook iets voor de vloedgolfslachtoffers. Bij elk ingevuld lottoformulier gaat 1 euro naar rekening 12-12. Met de slogan ‘u speelt, u helpt’ wordt, onder het motto ‘alle middelen zijn goed’, deze actie aan de man gebracht. Maar goed, van een instelling, een overheidsinstelling nota bene, die in haar publiciteit anders ook al schaamteloos inspeelt op een ongegeneerd individualisme – en het op die manier legitimeert – kun je moeilijk iets beters verwachten. Knorr maakte net voor een van de radiojournaals, die dezer dagen bulken van het niet te bevatten slechte nieuws over de rampspoed in Zuidoost-Azië, reclame voor ‘minuutsoep met Thaïse balletjes’. Dat is een toevallige samenloop van omstandigheden, maar toont wel aan dat er blijkbaar, zoals er in Zuidoost-Azië geen alarmsysteem bestaat om hele bevolkingen tijdig te waarschuwen voor dreigend gevaar, hier, op veel kleinere schaal, geen instantie bestaat die dit soort van rampspoed kan verhinderen. Het is misschien kleinzerig om op deze trivialiteiten te wijzen, maar een bepaalde fijngevoeligheid zegt mij dat het wel relevant is.

Enzovoort, enzovoort. Dat ongevoeligheid intreedt voor ongepastheden als de twee hier genoemde lijkt misschien een esthetische kwestie, maar is in werkelijkheid een in hoge mate ethische aangelegenheid. Overigens blijf ik wel hopen dat veel mensen zich er aan storen en dat er ooit een aanvaardbaar conservatisme zal opstaan om daar in het mediabeleid respect voor af te dwingen.



10 januari 2005
 

Ik lees Proust niet, ik vertaal hem (11)

– Dites-moi, encore un mot, vous savez, à Balbec, quand je ne vous connaissais pas encore, vous aviez souvent un regard dur, rusé, vous ne pouvez pas me dire à quoi vous pensiez à ces moments-là ?
(II:363)

– Zeg eens, enkel dit nog: weet u dat u in Balbec, toen ik u nog niet kende, vaak een harde, sluwe blik had? Mag ik vragen waaraan u op die momenten dacht?

– Zeg eens, nog iets anders, in Balbec weet u, toen ik u nog niet kende, kon u vaak zo stug en sluw kijken, waar dacht u dan aan, kunt u me dat zeggen?
(Cornips III:381)

zaterdag 8 januari 2005

Fractaal

We moeten er rekening mee houden dat in bepaalde omstandigheden elk woord loodzwaar weegt.
Gisteren zag ik in Oostende een verlopen en jawel, Oostende is een kuststad, gestrande Waalse schrijver, en die had het over de liefde tussen man en vrouw, en over taal, en over hoe onmogelijk het is om liefde in woorden om te zetten. Hij had het, erg kunstig voor een niet-Nederlandstalige, over 'de fractaal van de taal': hij vergeleek taal met een boom, en hoe de woorden zich oneindig vertakken – en tegenover je zit dan die persoon van de andere kunne, totáál verschillend als betrof het een specimen van een andere soort, en die spreekt ook: woorden, woorden die zich ook vertakken tot in de kleinste betekenissen en connotaties. Zo bekeken en begrepen wordt een juist begrip erg moeilijk, want hoe moet je twee bomen op elkaar laten passen? Die man, zat en zot gezeten achter zijn hoeveelste Leffe, leek een profeet (misschien was hij wel een engel). Hij leek, fysiek, op Marcel Broodthaers. Hij schreef en had ook iets met foto’s.

vrijdag 7 januari 2005

Reactie op een stukje van Vandenb over verdwenen snoepgoedsoorten

Hier in B zijn in de snoepwinkel verdwenen de afzonderlijk voor 25 centimes (1 frank was 100 centimes) aan de schoolgaande jeugd te koop gestelde: negerinnetetten, nunnebillen en 'hosties'. Dat laatste goedje bestond uit een wit, lichtgeel, lichtblauw of rozig omhulsel van ongedesemd brood in de vorm van een vliegende schotel, met daarin een zurig poeder. Tegenwoordig zijn deze dingen soms nog wel te krijgen, maar dan in totaal onpraktische monsterverpakkingen, en alleen in armeluiswarenhuizen.
Overigens wil ik de heer Vandenb feliciteren met zijn schitterend stukje. Daarop is alvast het parool van Simonne Signoret - 'Nostalgie is niet meer wat zij geweest is' - niet van toepassing.

(zie: www.vandenb.com)


Mijn woordenboek (50)

AANVAL
Wie zijn stukken op het bord richting koning van de tegenstander schuift, stelt zich in de achterhoede onvermijdelijk kwetsbaar op. Terwijl loper en paarden hun werk doen in het midden, wachten de pionnen op b2 en g2 angstig op wat misschien komen gaat; voor een geruststellende rokade is er geen tijd. In de smidse van de tactiek wordt de sterkte van de speerpunt bekomen door het rugpantser te verdunnen. Aanvallen is altijd een opbod. Blufpoker. Tenzij de krachtverhoudingen zodanig verschillen… – maar dan is eerder van afmaken sprake dan van aanvallen. De aanvaller verbergt altijd een zwakte, wendt onbetwiste kracht voor. De aangevallene moet slim wezen en zijn verdediging op dit inzicht baseren. De aanval die de beste verdediging is van de aangevallene mikt op des aanvallers zwakke plek. Hierop kan dan weer de aanvaller vooraf al hebben geanticipeerd door zijn slachtoffer de tijd niet te gunnen om de ware sterkte van de aanvaller in te schatten of door zijn slachtoffer te verblinden en zo zijn eigen verzwakte plek aan het oog te onttrekken. De aanvaller is al met al nooit veel sterker – anders zou zijn aanval de moeite niet lonen – en krijgt daarom, als hij wint, altijd méér dan hem op basis van zijn vaak in grote mate vermeende sterktesurplus toekomt.

donderdag 6 januari 2005

Mevrouw de Aguirre,

Gisteren keek ik naar Ter Zake. Het onderwerp over de bloggers interesseerde me wel, maar eerst moest ik door het voor deze dagen gebruikelijke tsunami-nieuws baggeren. Het interview van uw jonge collega met een lid van het identificatieteam tartte elke verbeelding. Het was stuntelig, onprofessioneel, pijnlijk. De ondervraagde probeerde nog enigszins een waardige toon te handhaven, maar kon niet verhinderen dat de journalist vragen stelde in de zin van: ‘Hoeveel Belgen heeft u al geïdentificeerd?; Hoe voelt u zich daar nu bij?; Bent u niet moe?; Hoe doet u dat eigenlijk, de hele dag in lijken wroeten?’ Lijkenpikkerij heeft zelden een pregnantere gedaante aangenomen. Van de weeromstuit begon de ondervraagde stug te antwoorden. Nog wel beleefd, maar toch zichtbaar verveeld. Nadat deze gênante vertoning eindelijk was afgesloten, vond u het nodig om een vraag af te vuren op de journalist: of hij verwachtte morgen alweer zonnekloppers op het strand aan te treffen. Erg, hé? Tja, dat verwachtte die journalist wel. Want hij had maar moeilijk een hotelkamer gevonden en het waren heus niet allemaal gerechtsdokters en journalisten die de hotels bezetten. Hij voegde er nog aan toe – zo is het hem geleerd – dat hij morgen zou proberen om eens een smeuïge reportage neer te zetten over hoe zo’n lijkidentificatie dan wel écht in z’n werk ging. ‘Morgen in Ter Zake!,’ kondigde hij trots aan, waarop hij nog de kanttekening maakte dat het moeilijk zou zijn om er rechtstreeks bij te zijn, laat staan het te filmen. ‘Goed zo,’ zei u dan, ‘we kijken er naar uit.’ Spreek voor uzelf, mevrouw de Aguirre.
Tot hier was het tenenkrullend gênant, dat hele non-event, die tien minuten aasgierentelevisie. Maar wat nu volgde… U, mevrouw de Agiere, zei, glimlachend: ‘En bedank uw gesprekspartner voor zijn kordate antwoorden.’ U probeerde het geblunder van uw collega wat in te dekken en lachend weg te relativeren, maar u deed dat met een schokkende en onvergeeflijke kortzichtigheid. U maakte een man belachelijk die met zijn moeilijke en bewonderenswaardige taak torenhoog boven jullie laagbijdegrondse journalistieke praktijken verheven is.
O ja, en dan waren de bloggers aan de beurt. De keuze van geïnterviewden was min of meer representatief: een dagboekschrijfster, een fotoblogger, een ‘burgerjournalist’ wiens blog meer bezoekers krijgt dan de website van de VLD. Op die gesprekjes viel niets aan te merken. Dat was oké, mensen die het medium niet kennen kregen een vrij objectieve en zelfs flatterende kijk op de zaak want natuurlijk is de overgrote meerderheid van de weblogs het vermelden niet waard. Omdat ze alleen maar in de geest van de makers bestaan, en derhalve ook niet lang kùnnen bestaan. Alleen de goede, interessante, de eigen navel ontwijkende blogs zijn het lezen of bekijken waard – en het is dan ook daaraan dat Ter Zake terecht aandacht besteedde. Het feit alleen al dat het onderwerp een item was in Ter Zake is positief.
Minder positief, om niet te zeggen ronduit ergerlijk, was de inleiding op het item. Je zag computerschermen met teksten, en een stem die die teksten voorlas. ‘Dagboeken op het internet’, alsof alle weblogs dagboeken zijn. En dan ging het maar door over masturberen en vreemdgaan en anale seks. Ja, de aandacht van de kijker was gewekt, maar meteen ook een huizenhoog vooroordeel bij al diegenen die nog niet wisten wat weblogs zijn.

woensdag 5 januari 2005

Noodhulp

Jwl schrijft een moedig en pertinent stuk over de vloedgolf van tsunami-hulpacties. Waarop ik reageer:
Al eens nagedacht over waar al dat geld naartoe gaat? Wederopbouw van de seksindustrie of noodhulp aan slachtoffers? Is het om die mensen een leven terug te geven, of moet alles weer snel proper worden gemaakt opdat rijke westerlingen daar spoedig weer met hun luie, schaarsgeklede krent in de zon kunnen liggen bakken - en zich ondertussen een cocktail laten serveren door onderbetaalde loonslaven? Ik vind het zeer dubbel hoor, die westerse gevoeligheid voor mensen die we al jaren met ons toeristische zelf metterdaad minachten. Uiteraard moeten we helpen. Maar laat het ons in stilte doen, en laten wij ook eens nadenken over hoe wij als westerlingen in die landen aanwezig zijn op momenten dat er niet net een vloedgolf is gepasseerd.

dinsdag 4 januari 2005

Ik lees Proust niet, ik vertaal hem (10)

Il était de ces personnes qui, quand elles meurent et à cause d’une table commune avec le rédacteur en chef de cette feuille dans un restaurant des boulevards, sont qualifiés de «physiononomie bien connue des Parisiens», par la Chronique du mondaine du Radical.
(I:772)

Hij was zo iemand die, wanneer hij zou komen te overlijden, door de roddelrubriek van de Radical de kwalificatie van ‘welbekende Parijse fysionomie’ zou opgespeld krijgen – en dat alleen omdat de hoofdredacteur van dit blad ooit eens met hem een tafel had gedeeld in een boulevardrestaurantje.

Hij was een van die figuren die, als ze doodgaan, op grond van het feit dat ze met de hoofdredacteur van de ‘Radical’ aan hetzelfde tafeltje in een restaurant op een van de boulevards gegeten hebben, in deze krant onder de rubriek ‘Het uitgaande leven’ een ‘voor Parijzenaars welbekende verschijning’ genoemd worden.
(C.N. Lijsen II:362)

maandag 3 januari 2005

Uit het nieuws

Peter Vandermeersch maakt in zijn commentaarstuk enkele pertinente bedenkingen bij de noodhulp aan Zuidoost-Azië. Over hoe we met een glas champagne in de hand aan de oudejaarsdis onze persoonlijke tsunami-ervaringen beschreven. Over hoe prominenten van hier zich ginds aan lijkenpikkerij bezondigen. Over hoe we de zes Belgische doden disproportioneel uitvergroten in het licht van het totaal van 150.000 slachtoffers. Dat is allemaal juist. Maar ik hoor Vandermeersch niet de volgende bedenking maken. Waar gaat al het geld naartoe dat we nu met een groot hart inzamelen? Is het om de weggespoelde toeristische industrie zo snel mogelijk te herstellen? Komt die noodhulp met andere woorden à la limite de kapitaalkrachtige en in ecologisch opzicht totaal immorele westerse toeristen ten goede die ginds midden in de Europese winter op hun luie krent in de zon gaan liggen bakken – ten koste van de plaatselijke bevolking die met de kruimels van dit krentenbrood genoegen moeten en willen nemen? Om nog maar te zwijgen van de sekstoeristen die de mensen van ginder met niets anders dan terechte minachting voor alles wat westers is achterlaten. Ik mag hopen dat het ingezamelde geld voor andere doeleinden wordt aangewend.

Wat Murakami met mij doet

De jacht op het verloren schaap. Een jeugdboek? Neen, maar de gelijkenis op basis van de titelverwantschap met bijvoorbeeld het Jommeke-album Jacht op een voetbal of met het jongensverhaal van de aangebrande jongensverhalen- en pornoschrijver Willy van der Heide Een klopjacht op een kapitein, het nummer 14 uit de legendarische Bob Evers-reeks, is niet helemaal uit de lucht gegrepen. Haruki Murakami, die ik niet kende maar die mij is aangeraden door Inge van Hyperfictie, sleept ons mee naar Noord-Japan in een behoorlijk geschift avontuur waarbij schapen een bizarre rol spelen in een extreem-rechts machtscomplot. Of zoiets – eigenlijk interesseert het verhaal me niet. Wat telt, wat voor mij telt, is dat Murakami met taal een heel eigen universum opzet, waarin een heel aantrekkelijke logica en melancholie de dienst uitmaken, en waarin je als vanzelf sympathie opvat voor de personages. Die zijn duidelijk met heel veel liefde en zachtheid neergezet. Dát is uiteindelijk nog altijd wat literatuur hoort te doen: een eigen wereld creëren waarin het goed is om een tiental uur te toeven. Murakami doet dat met zijn toon, zijn intrigerende plot, en zijn taal natuurlijk. En zijn ongeremd vermogen om ons andere standpunten te doen innemen. De diepere betekenislagen, de interne consistentie, de auteursintentie en dat soort dingen laat ik met graagte over aan het ontginnend vermogen der filologen, die mijnwerkers van het boek.
‘In een telefoonpaal zaten drie plompe ronde duiven redeloos te koeren. Of misschien hadden ze reden genoeg om te koeren, weet je veel? Zere likdoorns of zo. Wat heet redeloos? Vanuit die duiven gezien, was ik dat misschien wel.’ (p. 152-153)

zondag 2 januari 2005

Verzuring

Ik luister twee minuten naar een selectie van de ‘hoogtepunten’ uit de eindejaarsconference van Geert Hoste. Men moet zijn vijanden kennen. Laat mij daar maar niet al te veel woorden aan vuil maken, alleen dit: het is mijn overtuiging dat deze zelfverklaarde komiek op zijn eentje met zijn sjagrijnige en hautaine negativiteit en slechte (doorzichtige, opgedraaide, goedkope) humor verantwoordelijk is voor 100.000 Vlaams Blok-stemmen. Hoste bereikt mensen die zijn cynisme niet begrijpen. En zijn cynisme is ongetwijfeld dubbel omdat hij dat zelf ook wel weet én wat hij er, om den brode, mee aanricht.

Uit het nieuws

Het is gemakkelijk om commentaar te geven op de natuurramp in Zuidoost-Azië, op het feit dat meer aandacht en hulp uitgaan naar de West-Europese en Belgische slachtoffers, op de vaststelling dat ginds duizenden mensen blijkbaar op reis gaan (wat doen al die Zweden daar?), op de vaststelling dat nu alweer mensen liggen te zonnen op de stranden waar enkele dagen geleden de lijken nog opgestapeld lagen, enzovoort, enzovoort. Maar dit wil ik me hier toch wel afvragen: wat doet een Belgisch kind van twee maanden (één van de zes Belgen die tot nu toe als dodelijk slachtoffer zijn geïdentificeerd en wiens vader nu blijkbaar ook is overleden) zo ver van huis?

Mijn woordenboek (49)

AANVAARDEN
In de onderhandeling kan er een soort van reculer pour mieux sauter als strategie worden aangewend. Tegen heug en meug worden bepaalde onderdelen van de negociatie aanvaard omdat de berekenende onderhandelaar weet dat hij eerst een bittere pil moet slikken om nadien tot de uiteindelijke zoete bonbon van de succesrijke afronding te komen. Niet dát aanvaarden is het hoogste aanvaarden. Maar het is ook geen berusten. Dan aanvaard je ook, maar het defaitisme overheerst. De nederlaag wordt niet verwerkt tot een psychologisch of existentieel surplus. Het échte aanvaarden is een actief ingrijpen in het onafwendbare. Wie écht aanvaardt wat hij niet kan beheersen, dit wil zeggen dat hij dit onberekenend of onberustend in zijn leven toelaat, leert zijn lot te beminnen – ook al is het ongunstig. Hij aanvaardt het als het zijne, hij put er zijn identiteit uit als mens, dat wil zeggen als wezen tot wiens essentie het behoort ook met het tekort, met het verlies, met het ontoereikende, met het onvoorzienbare, onvoorspelbare, onberekenbare, onafwendbare te moeten omgaan. Dat is, denk ik, wat Nietzsche bedoelde met het hogere aanvaarden van het ‘amor fati’, een levenshouding die met berekening of defaitisme niets te maken heeft.