dinsdag 18 januari 2005

Mijn woordenboek (52)

AANVECHTING
Na twee, drie, vier keer tot jezelf neen te hebben gezegd, neem je de vijfde keer, onachtzaam, toch die praline, die sigaret, die fles, die telefoon, die zapper… Maar je geniet er niet van, je krijgt geen aanspraak, er is geen bal op de tv. Je niet te controleren onbewuste heeft ook deze strijd gewonnen. En je zogenaamd soevereine ik, dat niet anders kan dan zich bij zijn zoveelste nederlaag neer te leggen, zal daarvoor boeten. De praline smaakt naar smos, de sigaret en de drank botsen in je maag tegen zure wanden aan, de bezettoon of mailbox kwakken je terug tegen de aardbodem neer, dat zoveelste rondje over de kanalen bleek alweer vicieus... Daar sta je dan met je zapper in je hand en je heersende goestinkjes in je buik. Had je de rede maar geloofd, die je duizend maal influisterde: Doe het niet! Inblies: Doe het niet! Inpeperde: Doe het niet! En toch, je hebt ook deze strijd verloren… Bereid je maar al voor op de volgende aanvechting.
Minstens één aanvechting is dodelijk. De in het besneeuwde en bevroren landschap verdwaalde wil niets anders dan zich neervlijen en slapen; midden in de nacht voelt de autobestuurder, na vele honderden kilometers en op een halfuur van huis, de onweerstaanbare drang om de ogen te sluiten. Neen, het is zelfs geen drang – het is een hand die zich over de ogen uitspreidt, of de vleugel van een kwaadaardige engel. Hier wordt met een engel gevochten… Een doodsengel.