wolkenfragmenten uit Karl Ove Knausgård, Schrijver
3965
De bomen stonden er doodstil bij,
grijzig onder het dichte wolkendek, meer op het dode lijkend dan op het
levende. (10)
3966
In de stromende regen, die in
combinatie met het zware, donkere wolkendek het hele landschap
veranderde, het in zichzelf opsloot, slenterde ik de heuvel weer op. (34)
3967
De motregen, de wolken die
boven ons langsjoegen, aan de onderkant verlicht door alle lichten van de stad,
Yngves ernstige gezicht. (38)
3968
Het wolkendek, dat vlak
boven de stad hing, was grijswit en het licht dat de straten om ons heen vulde,
mild, maar zonder verhullend of verfraaiend te zijn, het was meer alsof de
dingen er in hun eigen waarde in naar voren traden. (40)
3969
Toen we buiten kwamen, zetten Asbjørn
en Yngve allebei een zonnebril op. De mijne was binnen, maar het zou te
opvallend zijn om terug te gaan en hem te halen, dus liet ik het erbij en liep
samen met hen richting stad, door de natte straten, glimmend in de weerschijn
van de zonnestralen die door de gaten in het wolkendek boven ons vielen. (49)
3970
(…) het wolkendek
boven me was dicht en grijs, op zwart af, en hing boven de stad als een
tentdoek dat bol stond van het water. (70)
3971
‘Dat op zich is al een cliché, weet
je. En verder “de zon gluurde door het gebladerte” en “de dreigende zwarte wolken
die onweer voorspelden” – onweer voorspelden! En dan dat “met de colt veilig in
de hand rustend” – veilig rustend. Enzovoort, enzovoort.’ (80)
3972
Een paar zwarte wolken
hingen als schijven op de achtergrond. (104)
3973
Buiten op straat begon het al
donker te worden, maar zonder de zware regenwolken had de schemering
iets zomerachtigs, iets openers, lichters, veelbelovends. (107)
3974
Het regende niet meer, maar het was
nog steeds bewolkt. (133)
3975
Het wolkendek boven de stad
was dicht en grijswit, het licht tussen de huizen bijna melkachtig. (145)
3976
Het was in de loop van de nacht wat
opgeklaard, het was nog steeds bewolkt, maar het wolkendek was
lichter en het regende niet meer. (194)
3977
(…) dan heb je een graf in de wolken daar lig je
niet krap (Knausgård citeert Paul Celan; 204)
3978
Het vochtige, hunkerende van de
kleuren in de herfst en de winter was verdwenen. Nu waren ze droog en luchtig
en in combinatie met de krijtwitte huizen, die het licht reflecteerden, zelfs
het indirecte dat ontstond als de zon achter de wolken hing, messcherp
en glanzend, was het alsof de hele stad oprees. (235)
3979
De lucht was donkerblauw, de zon
roodachtig en hij stond boven Askøy, de wolken in het oosten leken wel
in brand te staan. (244)
3980
(…) zo ten hemel
schreiend anders dan het Fjällrävenachtige gebanjer van de meisjes thuis, dat
er alleen maar op neerkwam je voort te bewegen, licht voorovergebogen, elk
moment voorbereid op een wolkbreuk, leek het wel, dribbelend, sjokkend,
zonder elan, met alle kracht vooruit! (270)
3981
Midden op de dag stak de zon zelfs,
ook al hing hij achter een wolkensluier, en de enige gele kleur in de
vegetatie kwam door de droogte. (270)
3982
Buiten scheen de zon door de wolken. (290)
3983
Het licht van de bewolkte
hemel buiten vulde de kamer, het viel op onze bleke lichamen, op haar gezicht,
op haar ogen, die me bleven aankijken. (298)
3984
Het was bewolkt, warm en
windstil. (325)
3985
Het wolkendek aan de hemel
was langzaam en nauwelijks merkbaar opengebroken. (343)
3986
(…) ik had me net
zo luchtig door de dag bewogen als de wolken langs de hemel (…) (349)
3987
(…) het was zo’n
fantastische dag, nergens een wolkje te bekennen (…) (358)
3988
Onder ons lag de fjord, grijs en
zwaar, aan de overkant liep de bergwand loodrecht af naar het water, als het
ware ingepakt in wolken en mist. (460-461)
3989
Tegen de avond loste het wolkendek
op, de laaghangende zon wierp zijn oranje licht over de stad terwijl de
schemering langzaam over de grond kroop (…) (592)
3990
Maar het meest van alles hield ik
van de hemel, hoe de wolken er ’s nachts in het donker langsgleden, als
schepen op weg naar de kust, of hoe ze zich opstapelden als er slecht weer op
komst was, dat altijd uit het westen kwam en het hele huis deed schudden en
trillen, zuchten en steunen. (632)