dinsdag 31 januari 2023

gisteren 30

230130

Toch wel ongemakkelijk, het gevoel dat ik heb wanneer ik hoor hoe Christophe Vekeman zich in alle bochten wringt om het vermeende racisme van de Grote Volksschrijver met de mantel van zijn beate bewondering toe te dekken.(https://www.vrt.be/vrtnu/podcasts/radio1/r/reve-tot-leven/1/christophe-vekeman/)

A. vertelt dat ze zich van het laatste oorlogsjaar herinnert dat haar moeder haar verbood om bij de buurman, die een grote tuin had, het afgemaaide gras op te halen waarmee de konijnen konden worden gevoederd. Buurman had zich de voorbije tijd verrijkt terwijl anderen nood leden. De konijnen lustten geen Duits gras.

□ Een consistent slordige spelling geeft, als aspect van het midden dat onze taal is, nillens willens uitdrukking aan een slordig denken en juist daardoor aan een on-zorgvuldige verhouding tot de wereld.

(Joris Vlieghe & Wiebe Sieds Koopal in een opiniestuk in De Standaard van 30 januari 2023)

 

notitie 353

FILE IN HET SANITAIR

U zult mij niet horen zeggen dat alcohol een onschuldig product is. Dat op tijd en stond een neut geen kwaad kan. Dat er te pas en te onpas, en liefst al van bij het middagmaal, moet worden geschonken en geklonken. Enige oplettendheid is geboden. Het goedje heeft, in al zijn verleidelijke gedaanten en distillaten, wel degelijk addictieve bijwerkingen. Het ondermijnt, indien niet met mate genuttigd, lever en leden. En leven. Dat is allemaal juist.

Maar te veel is te veel.

Ik verklaar mij nader. Ik heb mezelf per 1 januari drooggelegd. We zijn aan het eind van de maand gekomen en ik moet zeggen: un mois sans heeft mijn gezondheid (santé in het Frans) geen kwaad gedaan. Ik slaap beter, een kilo of twee van de atomen die zich tot voor kort in mijn lichaam ophielden heeft elders in het universum een onderkomen moeten zoeken en ik geniet vooral van de psychische voldoening dat ik blijkbaar nog in staat ben om een gedragspatroon, dat zich in grote mate aan mijn vrije wil leek te hebben onttrokken, alsnog in een andere richting te duwen.

Dat heb ik zélf gedaan – en dáár heb ik het over wanneer ik zeg dat te veel te veel is. Want als ik zeg dat te veel te veel is, dan heb ik het niet over het niet-onschuldige product maar over de betutteling.

Ik neem De Standaard er even bij. Bijna elke dag is er wel een alcoholgerelateerd artikel.

25 januari: ‘Dertien alcoholvrije bieren voor u getest’
26 januari: ‘Ierse waarschuwing op flessen wijn valt verkeerd in Italië’
28 januari: ‘Meer fans van minder alcohol’
28 januari: ‘Hoe schadelijk is drinken, ook als je het met mate doet?’
30 januari: ‘Is niet meer drinken het nieuwe marathon lopen?’

En dan zullen er nog wel andere plaatsen in de krant zijn geweest waar de lezers tot niet-drinken worden opgevoed. Of geconditioneerd, als u dat werkwoord eventueel zou verkiezen, wat ik niet uitsluit. Enfin, ik sluit het voor mezelf niet uit want er worden ons dezer dagen wel meer zaken subliminaal bijgebracht.

Ik herhaal, vooraleer u in uw pen kruipt om mij virtuele billenkoek te verkopen en het over kankers te hebben of huiselijk geweld of verkeersongelukken: alcohol ís schadelijk, er wórdt te veel gezopen, het overmatige gebruik ervan strekt níet tot aanbeveling. We kunnen eventueel nog discussiëren over waar precies ‘met mate’ in ‘overmatig’ overgaat, maar wees gerust – en ik herhaal de zin waarmee ik dit stukje begon: u zult mij niet horen zeggen dat alcohol een onschuldig product is.

Maar ik ben er ook van overtuigd, en ik zal dat altijd blijven, dat de hang naar roes van alle tijden is en er altijd zal zijn. Dat het uitbannen van het ene genotsmiddel na het ander het algemene welzijn níet ten goede komt. Dat een leven zonder conviviale uitbundigheid en op tijd en stond een exces vlak en géén leven is. Dat het ontraden en vervolgens verbieden van de ene drug de opkomst van de volgende alleen maar in de hand werkt. En dat we dan wel een rookvrije en straks alcoholvrije generatie in het leven mogen roepen, maar dat die in een ander gif soelaas zal zoeken voor de dagelijkse kommer en kwel en het onder ogen moeten zien van de eigen sterfelijkheid.

Nog twee artikels uit de krant:

31 januari: ‘Wat snuiven acteurs op de set wanneer ze “coke” gebruiken?’
31 januari: ‘Lachgashulzen doen Brusselse verbrandingsovens stilvallen’

En dan hebben we het nog niet gehad over de ontsporende drugscriminaliteit en nog een paar andere vormen van chaos die je alvast met door regulering in goede banen geleide genotsmiddelen, noem het voor mijn part drugs, als tabak en alcohol niet of dan toch in veel mindere en in elk geval veel minder maatschappij-ontregelende mate hebt.

Gisteren had ik het erover met X, een vijftien jaar jongere vriend die zelf vaak contact heeft met kerels die nog eens vijftien jaar jonger zijn. X heeft dus zicht op een leeftijdscategorie waar ik nauwelijks nog iets van weet. Ja, de jongeren drinken minder, bevestigde X toen ik hem vertelde dat ik had gelezen dat dat zo was. Maar in de toiletten van het café waar ik wel eens kom, zei X, staat er een opvallend lange file. En dat is niet omdat ze allemaal tegelijk moeten gaan kakken.

6725

Brugge, Carrefour Scheepsdale - 221205

 

maandag 30 januari 2023

afscheid van mijn digitaal bestaan 291

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

 

19 mei 2011

 

ANONIEM

Wat zegt het aantal aanwezigen op een begrafenisplechtigheid over het sociale gewicht van de aflijvige? Of, anders uitgedrukt, over het voorschot dat hij, of zij, al bij leven nam op de vergetelheid? Zou daar al sociologisch onderzoek naar zijn verricht? En hebt u het zich al afgevraagd hoeveel mensen er naar uw begrafenis zullen komen? Dat hebt u vast en zeker al gedaan. Bijvoorbeeld tijdens een begrafenisplechtigheid – die momenten lenen zich uitermate tot dat soort zelfonderzoekjes. Uw aandacht verslapt bij de eentonig uitgesproken waanwijsheden over leven en dood, u kijkt wezenloos naar de foto die op de kist staat en naar de bloemen voor het altaar, u schat het aantal aanwezigen, uw blik blijft daarbij hangen bij een iets te lang uitwaaierend en te hoog gehakt vrouwenbeen, u mijmert over uw eigen verscheiden en hoeveel mensen daarvoor een halve dag congé zouden aanvragen.

Ik heb er een keer eentje meegemaakt met niet meer dan acht (8) aanwezigen, priester en kraaien exclusief – die kraaien stonden trouwens, toen wij ter plekke aankwamen, op het pleintje voor de kerk geleund tegen hun duistere limousine, te grappen en te roken. Zij hadden net de kist binnengedragen en wachtten nu het moment af waarop zij hem wederom konden ophalen voor verdere afhandeling. Wij waren als toerist in Caen, wij zouden de Abbaye aux Hommes bezoeken. Dat is een bijzonder grote kerk, een van de hauts lieux van de Romaanse bouwkunst. Dit tegen de tand des tijds bestande prestige vermorzelde de nauwelijks bijgewoonde eenvoudige plechtigheid waarvan wij met de gepaste terughoudendheid een tijdje vanuit een zijbeuk getuige waren al helemaal. De indruk van eenzaamheid en vergeefsheid was verpletterend. Het was duidelijk: de afwezigheid van de persoon die hier ten grave werd gedragen zou de volgende dagen in het straatbeeld ternauwernood worden opgemerkt; de kans dat over twee weken nog iemand het nieuwe hiaat zou opmerken, was onbestaande.

Hebt u dat ook al ervaren: dat iemand zegt, ja maar, die of die is al zes maanden of twee jaar of nog langer dood – en u had het niet eens gemerkt? Het betrof iemand die regelmatig op straat te zien was, of in de krantenwinkel om de hoek – en ja, inderdaad, het is al een tijd geleden dat u hem, of haar, hebt gezien.

Mensen die een anoniem bestaan leiden. Ze hadden er evengoed niet kunnen geweest zijn, ze kúnnen er evengoed niet zijn.

Anonimiteit is de regel – we moeten daar niet flauw over doen. Het is geen schande naamloos door het leven te gaan. Natuurlijk zijn we altijd wel bij dat statistisch min of meer te voorspellen handvol familieleden, vrienden, collega’s of buren bekend. Een paar professionals weten ook van ons bestaan: de maaltijdbezorger, de poetsvrouw, een verpleegster, de wijkagent. Ieder weet zich opgenomen in een stam of clan: een groep van plusminus zestig personen waarmee je voldoende intens contact kunt hebben om de relaties in een iets meer dan louter formele gedaante te handhaven. Daarover bestaat in elk geval wél sociologisch onderzoek, over hoeveel mensen dat ongeveer zijn. Die zestig, plusminus, zullen wel opmerken dat je niet meer op gezette tijden op bepaalde plaatsen verschijnt en zullen wellicht naar je begrafenis komen. Als ze congé krijgen. Maar als je ouder wordt, slinkt de clan. Er komen geen nieuwe leden bij. Er vallen er alleen maar weg. En zo kan het gebeuren dat er bijzonder weinig overblijven om je uit te wuiven.

De basisregel is dat élk bestaan anoniem is. Het zijn maar de uitzonderingen die – op een goede dan wel een laakbare wijze – boven het maaiveld uitsteken en naam en faam verwerven. Maar ook zij ontkomen niet, nooit, aan Magere Heins zeis en aan het grote naamloos worden…

gisteren 29

230129

Meer dan een halfuur doet mijn overjaarse desktop-pc erover om herop te starten na een foutmelding die ik nooit eerder zag. (De pil van deze foutmelding werd verguld met een droefenis uitdrukkend emoticon ;-( .) Ondertussen protesteert de ventilator in de zwarte doos hevig. Na andermaal, de tweede keer in korte tijd, langs de afgrond van een totaal externgeheugenverlies te hebben gescheerd, overweeg ik nu toch een spoedige investering in ‘state of the art’ elektronische apparatuur.

Een kleine ontgoocheling. Ik installeer me op de bank met gebak en koffie voor het WK veldrijden en dan blijkt dit pas volgend weekend te zullen plaatsvinden. Ik blijk op het verkeerde been te zijn gezet door het nu al dagenlange gespeculeer en de oeverloze commentaren – Van der Poel of Van Aert? – op allerlei nieuwskanalen die mij ongevraagd bereiken.

Ondertussen worden de geesten verder gemasseerd en voorbereid op de Vlaamse onafhankelijkheid. Als het niet via het parlement kan, dan maar via een ‘extralegale’ coup. De bedoeling is wellicht dat niemand er nog van zal opkijken als deze dan eindelijk zal blijken te zijn gepleegd.

 

Eens was ik jong en schoon. / Vrouwen die met mij dansten werden in mijn armen / medegevoerd tot duizelingwekkende hoogten.

Gerard Reve, ‘Avondrood’ (fragment), in *Verzamelde gedichten*, 118

6724

Oostende - 221203

 

zondag 29 januari 2023

notitie 352

TWEEDE DAG 1-5

 

II – 1

In de domkerk van Treviso ligt de kruier Heinrich opgebaard. Het hem bij leven toegedichte vermogen om te genezen zou hij ook nu hij dood is niet zijn kwijtgespeeld. De nar Martellino uit Florence is in de stad. Hij hecht geen geloof aan Heinrichs wonderbaarlijke vermogen. Hij wendt verlamming voor en laat zich door zijn twee kompanen, Stecchi en Marchese, tussen de toegestroomde menigte door tot bij de lijkbaar slepen. Daar wendt hij een plotse genezing voor. De menigte slaakt oh's en ah's. Maar een Florentijn, toevallig in de kerk aanwezig, kent de nar en weet dat deze helemaal niet aan paralyse lijdt. Hij verraadt hem. Stecchi en Marchese proberen Martellino uit de greep van de woedende menigte te redden. Dat lukt pas met de hulp van de waard van hun herberg, die een zekere Sandro Agolanti kent, een vertrouweling van de stadhouder van Treviso, die de rechter aan wie Martellino is uitgeleverd kan ompraten.

 

II – 2

Koopman Rinaldo d’Asti bidt elke dag tot Sint-Juliaan voor een behouden dagreis en geschikt logies. Maar dat kan niet voorkomen dat hij door drie rovers wordt uitgeschud. Zijn knecht laat hem bij dat incident in de steek. Rinaldo vindt onderdak in een huis waar markies Azzo wordt opgewacht door zijn maîtresse, een weduwe. Toevallig moet de markies net die avond verstek laten gaan. De lustige weduwe zorgt dat het Rinaldo aan niets ontbreekt. En alsof dat nog niet genoeg was om zijn pech te compenseren, vindt hij ’s anderendaags zowel zijn knecht als zijn bezittingen terug: de drie rovers zijn bij een ander misdrijf gevat en zullen worden opgehangen.

 

II – 3

De drie broers Lamberto, Tebaldo en Agolante worden door de onverwachte dood van hun vader in één klap schatrijk. Maar even snel jagen ze hun fortuin erdoor. Berooid vluchten ze naar Londen, waar ze met woeker opnieuw rijk worden. Ze keren terug naar Florence, waar ze andermaal grote sier houden. Ondertussen probeert hun neefje Alessandro hun zaken in Londen te behartigen, maar oorlogsomstandigheden kelderen de markt. Hij keert terug naar Florence, waar de drie broers inmiddels in de gevangenis zijn beland. In Brugge sluit Alessandro zich aan bij een kandidaat-abt die op weg is naar Rome. De jonge prelaat wordt verliefd op Alessandro en besluit hem te helpen. Door een toeval komen ze in dezelfde herberg terecht, en vervolgens in hetzelfde bed. Daar ontdekt Alessandro, geenszins tot zijn teleurstelling, dat de kandidaat-abt van de vrouwelijke kunne is. Het koppel reist samen verder naar Rome. Tijdens een audiëntie bij de paus blijkt dat de jongedame de dochter is van de koning van Engeland. De paus zegent het huwelijk van de prinses met Alessandro in. De prinses koopt op haar terugweg naar Londen, waar zij zich met haar vader wil verzoenen, en passant te Florence de drie broers vrij.

 

II – 4

Bij een poging zijn rijkdom, die op zich al groot genoeg is, te verdubbelen door een verkoop op Cyprus verliest de koopman Landolfo Rufolo ei zo na het leven. Met zijn resterende centen koopt hij een brigantijn waarmee hij Turkse schepen kaapt. Deze criminele praktijk levert sneller gewin op dan eerlijke handel. Maar op zijn beurt wordt Landolfo door kapers gekaapt. Het kapersschip waarop hij gevangen zit vergaat in een storm. Landolfo klampt zich vast aan een dobberende kist en spoelt, ‘dankzij de goddelijke voorzienigheid of doodgewoon dankzij een gunstige wind’ op Korfoe aan. De kist blijkt een juwelenschat te bevatten, die Landolfo dubbel zo rijk maakt als bij het begin van zijn avontuur. Hij besluit om voortaan een rustig rentenierenbestaan te leiden en niet meer uit te zijn op een verdubbeling van zijn vermogen.

 

II – 5

De jonge paardenkoopman Andreuccio di Pietro uit Perugia trekt naar de paardenmarkt van Napels. Door een valstrik belandt hij in de klauwen van een vrouw, die hem niet alleen wijsmaakt dat zij zijn halfzus is maar hem ook verleidt. Later op de avond valt Andreuccio, door toedoen van een losse plank in het huis van de vrouw, in de plee. Naakt en stinkend wordt hij niet meer binnengelaten – en het ziet er bovendien naar uit dat hij mag fluiten naar zijn centen. Op de weg terug naar zijn herberg komt onze onfortuinlijke paardenkoopman – hoeveel pech kan een mens hebben – twee stoere binken tegen die op het punt staan het graf van de nog maar pas overleden aartsbisschop te schenden. Na eerst in een waterput te zijn achtergelaten en vervolgens in de aartsbisschoppelijke grafkelder, waaruit hij telkens op wonderbaarlijke wijze weet te ontsnappen, komt Andreuccio ongeschonden aan in zijn herberg. Met een meegegriste aartsbisschoppelijke ring, die vele paarden waard is, vat hij de terugreis naar Perugia aan.

 

Giovanni Boccaccio, Decamerone (ca. 1352), vertaling Frans Denissen (2003)

gisteren 28

230128

Honderden stoffige Franse pockets die, als ze niet worden gered, de papierversnipperaar niet zullen ontlopen. Het verzameld werk van Honoré de Balzac en ettelijke jaargangen van het jaarboek L’Année balzacienne. De sporen op het behangselpapier van de lijsten die decennia aan de wanden hebben gehangen. Eikenhouten meubilair, kloeker dan een mens maar geen mens maalt er nog om. Tientallen balpennen. Beddengoed. De opruiming van een huis, het wegzetten van een verleden. ‘Ze is 93 geworden en heeft hier tot het einde gewoond,’ zegt de schoonzoon. ‘Maar dan ging het opeens snel. In nog geen drie maanden was ze wég.’ 

 

[Jules Destrée] belijdt zijn Waals nationalisme en tegelijk richt hij zijn pijlen op degenen die niet aan hun vaderland gehecht zijn of geen liefde koesteren voor hun geboortegrond of die eigenlijk geen vaderland hebben. Volgens hem behoren de bezitters van grote fortuinen, de “ontwortelde kosmopolieten” die op de bovenste trap van de sociale ladder staan, tot degenen voor wie het vaderland een loos begrip is. Destrée houdt niet van mensen die zich nergens echt thuis voelen of zich overal thuis voelen.

 Jean-Philippe Schreiber, ’Jules Destrée: tussen separatisme en nationalisme’, in: Anne Morelli (red.), De grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië (1996), vertaling door Ann De Laet en Johan De Roey van Les grands Mythes de l’histoire de Belgique, de Flandre et de Wallonie (1995)

6723

Brugge, Karel de Stoutelaan - 220912

 

zaterdag 28 januari 2023

gisteren 27

230127

Ik verneem uit feministische hoek dat ik maar beter niet naar de film Tár moet gaan kijken. Ik was dit nochtans van plan. Om de een of andere reden waar ik niet goed de vinger op kan leggen, vind ik dit soort aanmaningen heel erg vermoeiend.

Ik neem nu al een paar dagen de podcast Reve tot leven mee op mijn gezondheidswandelingetjes. Dat deed ik ook gisterenavond, na een hele dag als een bezetene te hebben gearbeid achter mijn computer. Een passant keek om toen ik, met mijn koptelefoon bovenop de pet op mijn hoofd, luidop in de lach schoot bij een antwoord van Gerard op een vraag in een van de interviewopnames die Lieven Vandenhaute van onder het stof heeft weten te halen. Een ding is zeker, dacht ik daarbij: goed gek is hij die het allemaal letterlijk opvat.

 

Dit is geen land van blinden, stommen, doven. Ieder die horen wilde, kon horen. Ieder die zien wilde, kon zien. De toespraken waarin de hese demagogen onze ondergang verkondigden, schalden vanaf januari 1933 uit alle luidsprekers. De maatregelen om ons te isoleren, waarmee dag na dag een stuk van onze vrijheid afgesneden werd, stonden met vette letters in de kranten.
Talloos veel Duitsers lieten zich tot barbarij verleiden.

G.L. Durlacher, Drenkeling (1987), in Verzameld werk (1997), 168


notitie 351

ZWOERD

Met dagresten als de aanbeveling om naar The Offer te kijken, een televisiereeks over de verfilming van een maffiaboek, en een briefje van 20 euro dat je tussen je betaalkaarten zag zitten in het betaalkaartenvakje van je telefoonhoes kom je uit bij volgende droom:

Ik bevind mij samen met Sammy in een buurtwinkeltje in een of andere Siciliaanse stad. We beraden ons over het menu. Sammy beslist dat het iets met spek en eieren zal worden, en ik stem daarmee in. Ik laat hem het woord nemen want ik kan geen Italiaans spreken en al zeker niet het streektaaltje dat ze hier brabbelen.

Ik stel mij terzijde op en zie hoe Sammy een enorm stuk spek aanwijst in de gekoelde toonbank. De winkeldame haalt het op en snijdt er een royaal stuk van. Ik zie een proportioneel buitensporige hoeveelheid zwoerd aan het stuk hangen, onversneden wit vet eigenlijk, maar besluit dat het maar beter is om niet te protesteren. Ook Sammy laat begaan. Ondertussen komen Siciliaanse klanten de winkel binnen en begint er zich achter Sammy een rij te vormen.

Wanneer het op betalen aankomt, blijkt dat geen van ons beiden cash geld bij heeft. Maar betaalkaarten kennen ze hier blijkbaar niet. ‘Er is een bankautomaat om de hoek,’ zegt de winkeldame. Sammy spoedt zich daarheen. Ondertussen blijft de inmiddels tot aan de deur aangezwollen rij wachten op zijn terugkomst, die ellendig lang uitblijft. Ik trotseer de donkere en stilaan boos wordende blikken van de Sicilianen, die natuurlijk allang hebben begrepen dat ik bij Sammy hoor. Eindelijk komt Sammy terug en kunnen we met de brok zwoerdspek de winkel verlaten. Pas dan vind ik in het betaalkaartenvakje van mijn telefoonhoes een verfrommeld bankbriefje van 20 euro, dat ruimschoots zou hebben volstaan om het vet van het spek te betalen. Ik rep er niet over.

We verdwijnen in de Siciliaanse stad en ik word wakkergeclaxoneerd door een boze cinquecento-bestuurder die ons maar net kan ontwijken op een afgebladderd zebrapad.

6722

Oostende - 221203

vrijdag 27 januari 2023

driekleur 510

Façades van de huizen: roze, groen en geel; moderne winkelpuien: een volmaakt Potemkin-dorp.

Maar alles is ook eender: de huisdeur links, de staldeur rechts, de overhangende daklijsten, de platte rode of zwarte pannen.

 

G.L. Durlacher, Drenkeling (1987), in Verzameld werk (1997), 164

driekleur 509

Zachtjes praat ze met mijn moeder, die mij op weg naar het café heel zenuwachtig meegetrokken had door de straten vol wapperende rode hakenkruisvlaggen met aan de vlaggenmasten gouden spitsen.

‘Ein hohes Parteitier’, Wagner, is vandaag in de stad en thuis had zij geaarzeld of ze wel verjaardagsinkopen zou durven doen. We waren bruinhemden gepasseerd die witte en gele plakkaten met dikke zwarte woorden op muren en reclamezuilen plakten met stoffers die van stijfsel dropen.

 

G.L. Durlacher, Drenkeling (1987), in Verzameld werk (1997), 115

gisteren 26

230126

Met hun halzen vormen de in hun balts elkaar spiegelende zwanen een hart.

Op mijn wandeling langs Stil Ende en Bloedput sla ik een praatje met een oud koppel dat bij het sas de eenden voedert, en met Marleen, die op de hoek van mijn straat haar ramen aan het lappen is.

Het zal wel niet Chabrols bedoeling zijn geweest dat we bij de knullige en slecht geacteerde scènes van zijn Merci pour le chocolat herhaaldelijk in de lach schieten. We kijken de film niet uit.

 

Bij dit alles is mijn werk niet op hinderlijke wijze stichtend of belerend, noch bevat het iets dat naar apologie zweemt: het vertolkt de gewaarwordingen en gevoelens van een gewoon mens, zij het van iemand die niet geheel goed bij het hoofd is. Maar bestaan er mensen die dat wél zijn? 

Gerard Reve in 1986, in de ‘Verantwoording’ bij Verzamelde gedichten (1987), 130

6721

P. - 221203

 

donderdag 26 januari 2023

gisteren 25

230125

Mohamedou Ould Slahi werd opgesloten in Guantánamo Bay op verdenking van medeplichtigheid aan de aanslagen van 9/11. Door middel van ‘enhanced interrogation techniques’ werd hij gedwongen om bekentenissen af te leggen van feiten die nooit konden worden bewezen – meer dan waarschijnlijk omdat hij ze nooit had gepleegd. Na acht jaar zonder enige aanklacht te hebben vastgezeten, ging de regering-Obama in beroep tegen zijn vrijspraak. Daardoor werd Slahi pas nog eens zeven jaar later vrijgelaten. Zijn boek Guantánamo Diary werd een internationale bestseller. De zeer bezienswaardige film The Mauritanian van Kevin Macdonald flopte. 

 

Elke koning der Belgen werd dus een welbepaalde opdracht in de internationale politiek meegegeven: hij stond mede borg voor het machtsevenwicht in Europa. Als hij voor het Parlement onder ede verklaarde dat hij de onafhankelijkheid van het land en de integriteit van het grondgebied zou vrijwaren, engageerde hij zich niet alleen tegenover de natie maar ook tegenover de conservatieve politiek van de ondertekenaars van het Verdrag van Wenen van 1815.  

Marie-Rose Thielemans, ’De legende van Albert I’, in: Anne Morelli (red.), De grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië (1996), vertaling door Ann De Laet en Johan De Roey van Les grands Mythes de l’histoire de Belgique, de Flandre et de Wallonie (1995)

6720

221129

 

notitie 350

ALS JE HET MAAR GENOEG HERHAALT

Een van de kritieken op *Het verhaal van…* kwam van Dave Sinardet (en van anderen die min of meer hetzelfde argument gebruikten). Sinardet wees op de gevolgen van het voortdurend herhalen van de woorden ‘Vlaanderen’, ‘Vlaams’, ‘eigen’, ‘wij’, ‘ons’, enzovoort. Nog los van de inhoudelijke al dan niet kwaliteiten van deze televisuele geschiedschrijving kun je er niet omheen: door de voortdurend herhaalde autoreferentiële bewoordingen wordt, willens nillens, aan identiteitsvorming gedaan.

Hetzelfde principe is ook in de reclame werkzaam. Daar worden we tegenwoordig ook steeds vaker met je en jou en jullie aangesproken, waardoor we, ongeacht of we ons nu persoonlijk aangesproken voelen of niet, bij de boodschap worden betrokken en zo toch minstens onrechtstreeks of onderhuids worden beïnvloed. Sinardet: ‘Wij worden op een onbewust niveau meegetrokken. De talrijke keren dat hij [Tom Waes] het heeft over “ons” en “wij” worden de inwoners van het huidige Vlaams gewest er op “banale” wijze aan herinnerd dat ze Vlamingen zijn die een gemeenschappelijke geschiedenis delen.’ Sinardet verwijst impliciet naar de door Michael Billig gemunte term ‘banaal nationalisme’ (https://nl.abcdef.wiki/wiki/Banal_nationalism). ‘Voorbeelden van banaal nationalisme zijn het gebruik van vlaggen in alledaagse contexten, sportevenementen, nationale liederen, symbolen op geld, populaire uitdrukkingen en zinswendingen, patriottische clubs, het gebruik van impliciete saamhorigheid in de nationale pers, bijvoorbeeld het gebruik van termen zoals de premier, het weer, ons team en onderverdelingen in "binnenlands" en "internationaal" nieuws. Veel van deze symbolen zijn het meest effectief vanwege hun constante herhaling en bijna subliminale aard. Banaal nationalisme wordt vaak gecreëerd via staatsinstellingen zoals scholen. Het kan bijdragen aan bottom-up processen van natievorming.’ In de definitie van Billig zou je ook de titel van de film en gelijknamige documentairereeks *Onze natuur* als een voorbeeld van banaal nationalisme kunnen interpreteren.

Ik heb de jongste weken al meer dan eens moeten denken aan Victor Klemperer. Even zijn onmisbare en zeer actuele boek LTI. De taal van het Derde Rijk erbij nemen: ‘Het nazisme stroomde in het vlees en het bloed van de massa via de afzonderlijke woorden, de zinswendingen, de zinsvormen; het drong zich op door miljoenen herhalingen, die automatisch, onbewust, werden overgenomen.’ (30)

Klemperer verwijst elders in dat boek trouwens ook naar het verband tussen de taal van de reclame en die van de nazi’s. Hij heeft het in dat verband over ‘het gif van de opzettelijke volksmisleiding’ (288). Ja, er kan in zijn tekst zelfs een vroege waarschuwing worden gelezen tegen wat wij nu *fake truth* noemen, het bewuste misbruik van de taal en de waarheidsaanspraken door de politiek: ‘(…) het is minstens even zeker dat de propaganda die als opschepperij en leugens is doorzien, niettemin werkt, als je maar brutaal genoeg bent er onverstoorbaar mee door te gaan’ (289).

En dan kijk ik naar de film *Quo vadis, Aida?* van de Bosnische regisseuse Jasmila Žbanić. Geen cinematografisch meesterwerk, maar wel een belangrijk document over een van de recente aberraties van het nationalisme. We zien onder meer hoe de Bosnisch-Servische militaire opperbevelhebber Ratko Mladić op 11 juli 1995 de stad Srebrenica binnenvalt en daarbij aan de cameraman die deze gebeurtenis vastlegt (acteur in de film, niet de cameraman die de film filmt) regieaanwijzingen geeft. Dan houdt hij een geïmproviseerde toespraak, waarin hij in amper een paar zinnen meermaals het adjectief ‘Servisch’ en de naam ‘Servië’ laat vallen. De still hieronder toont een opmerking die hij zelf na zijn geïmproviseerde speech maakt.

Zou Tom Waes ook het gevoel hebben gehad, tijdens de opnames van *Het verhaal van Vlaanderen*, dat hij toch wel vaak het V-woord in de mond moest nemen?

 

*

 

Jasmila Žbanić, *Quo vadis, Aïda* (2020), nog tot 19 februari te zien op VRT MAX: https://www.vrt.be/vrtnu/a-z/quo-vadis--aida-/
Victor Klemperer, *LTI. De taal van het Derde Rijk*, vertaling (2000) door W. Hansen van *LTI. Notizbuch eines Philologen* (1975)
Banaal nationalisme: https://nl.abcdef.wiki/wiki/Banal_nationalism
Sinardet: https://www.demorgen.be/meningen/waes-historische-kronieken-worden-geframed-als-het-verhaal-van-vlaanderen-daarbij-verdwijnt-belgie-uit-beeld~bdcdd5be/

woensdag 25 januari 2023

gisteren 24

230124

Mijn stelregel in een gesprek is: vragen stellen. De ander laten spreken. Vaak is er dan een teleurstelling omdat de ander zelf geen vragen stelt. Maar dat neem je er dan maar bij. (En ik moet mij ook bekwamen in het afleren van het wegwuiven van de vragen die mij wél worden gesteld, in het grondiger beantwoorden ervan. In de hoop dat de ander dan ook luistert.)

 

(…) het verleden moet door middel van het beeld, voor het oog van iedereen, de stichting van het België van 1830 rechtvaardigen, en tevens moet het bij de Belgische bevolking nationale en patriottische gevoelens opwekken en in stand houden. Zo wordt aan deze grootse, onafneembare, historische schilderingen, met hun apologetisch en nationalistisch karakter, een pedagogische en patriottische opdracht toebedacht.

Judith Ogonovszky, ’De monumentale schilderkunst, “aanschouwelijk onderwijs in vaderlandse geschiedenis”’, in: Anne Morelli (red.), De grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië (1996), vertaling door Ann De Laet en Johan De Roey van Les grands Mythes de l’histoire de Belgique, de Flandre et de Wallonie (1995)

6719

Sint-Pieters, AZ Sint-Jan - 221129

 

facebookbericht 1150

Bij de aflevering over de Guldensporenslag, hoe subliem ook samengesteld, magistraal in beeld gebracht en clever gepresenteerd door de onvolprezen buitenlandse historicus Tom Waes, bleef ik toch met een paar vragen zitten.

Hoe komt het bijvoorbeeld dat de graaf van Vlaanderen enige tijd na de Slag der Slagen zomaar zijn kar keert? Hoe komt het dat de ambachtslieden, ondanks de nederlagen van 1304 en het verraad van de graaf, toch meer macht verwerven (want je zou toch het tegendeel verwachten)? Wat met de verhouding tussen de patriciërs en de ambachtslieden na 1304? Wat met de verhouding op politiek vlak tussen de vormen van Frans en Nederlands die toen werden gesproken? Hoe evolueert elders in Europa de imagoschade van Vlaanderen na het schandelijke gedrag door de Brugse volders en wevers op het slagveld? Hoe vergaat het die gekke amateurastronoom Van Gullik?

Om maar te zeggen, Philippe Clerick: je kritiek op Reynebeau snijdt zeker hier en daar wel hout, maar het label 'geborneerd links' zou ik hem toch niet willen toekennen.

Elk zijn goedendag!

dinsdag 24 januari 2023

gisteren 23

230123

Staat er daar op de stoep in mijn straat toch wel een kastje zeker met daarop boeken te geef. ‘Gratis mee te nemen, maar laat het kastje aub staan’, vraagt een begeleidende instructie. Met het oog op een verhuizing hebben deze mensen alvast hun bibliotheek uitgewied. En ik, die mij nog maar net had voorgenomen om een begin te maken met het stuiten van de toevloed van boeken, die ik toch nooit allemaal nog zal gelezen krijgen, kom op die manier thuis met De benedenrivier van Paul Theroux en Dans van de luipaard van Lieve Joris.

 

De wereld toen. Zo klein. Zo overzichtelijk. Zo godvruchtig. Zo simpel ook. En zo katholiek, hé Sooi.
Ge werd gedoopt, ge deedt uw communies, ge trouwde, ge kreegt kinderen en ge gingt dood.
En iedereen kende zijn catechismus!

Walter Van den Broeck, Het alfabet van de stilte, 199

notitie 349

ALS JE HET MAAR GENOEG HERHAALT

Een van de kritieken op Het verhaal van… kwam van Dave Sinardet (en van anderen die min of meer hetzelfde argument gebruikten). Sinardet wees op de gevolgen van het voortdurend herhalen van de woorden ‘Vlaanderen’, ‘Vlaams’, ‘eigen’, ‘wij’, ‘ons’, enzovoort. Nog los van de inhoudelijke al dan niet kwaliteiten van deze televisuele geschiedschrijving kun je er niet omheen: door de voortdurend herhaalde autoreferentiële bewoordingen wordt, willens nillens, aan identiteitsvorming gedaan.

Hetzelfde principe is ook in de reclame werkzaam. Daar worden we tegenwoordig ook steeds vaker met je en jou en jullie aangesproken, waardoor we, ongeacht of we ons nu persoonlijk aangesproken voelen of niet, bij de boodschap worden betrokken en zo toch minstens onrechtstreeks of onderhuids worden beïnvloed. Sinardet: ‘Wij worden op een onbewust niveau meegetrokken. De talrijke keren dat hij [Tom Waes] het heeft over “ons” en “wij” worden de inwoners van het huidige Vlaams gewest er op “banale” wijze aan herinnerd dat ze Vlamingen zijn die een gemeenschappelijke geschiedenis delen.’ Sinardet verwijst impliciet naar de door Michael Billig gemunte term ‘banaal nationalisme’ (https://nl.abcdef.wiki/wiki/Banal_nationalism). ‘Voorbeelden van banaal nationalisme zijn het gebruik van vlaggen in alledaagse contexten, sportevenementen, nationale liederen, symbolen op geld, populaire uitdrukkingen en zinswendingen, patriottische clubs, het gebruik van impliciete saamhorigheid in de nationale pers, bijvoorbeeld het gebruik van termen zoals de premier, het weer, ons team en onderverdelingen in "binnenlands" en "internationaal" nieuws. Veel van deze symbolen zijn het meest effectief vanwege hun constante herhaling en bijna subliminale aard. Banaal nationalisme wordt vaak gecreëerd via staatsinstellingen zoals scholen. Het kan bijdragen aan bottom-up processen van natievorming.’ In de definitie van Billig zou je ook de titel van de film en gelijknamige documentairereeks Onze natuur als een voorbeeld van banaal nationalisme kunnen interpreteren.

Ik heb de jongste weken al meer dan eens moeten denken aan Victor Klemperer. Even zijn onmisbare en zeer actuele boek LTI. De taal van het Derde Rijk erbij nemen: ‘Het nazisme stroomde in het vlees en het bloed van de massa via de afzonderlijke woorden, de zinswendingen, de zinsvormen; het drong zich op door miljoenen herhalingen, die automatisch, onbewust, werden overgenomen.’ (30)

Klemperer verwijst elders in dat boek trouwens ook naar het verband tussen de taal van de reclame en die van de nazi’s. Hij heeft het in dat verband over ‘het gif van de opzettelijke volksmisleiding’ (288). Ja, er kan in zijn tekst zelfs een vroege waarschuwing worden gelezen tegen wat wij nu fake truth noemen, het bewuste misbruik van de taal en de waarheidsaanspraken door de politiek: ‘(…) het is minstens even zeker dat de propaganda die als opschepperij en leugens is doorzien, niettemin werkt, als je maar brutaal genoeg bent er onverstoorbaar mee door te gaan’ (289).

En dan kijk ik naar de film Quo vadis, Aida? van de Bosnische regisseuse Jasmila Žbanić. Geen cinematografisch meesterwerk, maar wel een belangrijk document over een van de recente aberraties van het nationalisme. We zien onder meer hoe de Bosnisch-Servische militaire opperbevelhebber Ratko Mladić op 11 juli 1995 de stad Srebrenica binnenvalt en daarbij aan de cameraman die deze gebeurtenis vastlegt (acteur in de film, niet de cameraman die de film filmt) regieaanwijzingen geeft. Dan houdt hij een geïmproviseerde toespraak, waarin hij in amper een paar zinnen meermaals het adjectief ‘Servisch’ en de naam ‘Servië’ laat vallen. De still hieronder toont een opmerking die hij zelf na zijn geïmproviseerde speech maakt.

Zou Tom Waes ook het gevoel hebben gehad, tijdens de opnames van Het verhaal van Vlaanderen, dat hij toch wel vaak het V-woord in de mond moest nemen?

 


 

Jasmila Žbanić, Quo vadis, Aida (2020), nog tot 19 februari te zien op VRT MAX: https://www.vrt.be/vrtnu/a-z/quo-vadis--aida-/
Victor Klemperer, LTI. De taal van het Derde Rijk, vertaling (2000) door W. Hansen van LTI. Notizbuch eines Philologen (1975)
Banaal nationalisme: https://nl.abcdef.wiki/wiki/Banal_nationalism
Sinardet: https://www.demorgen.be/meningen/waes-historische-kronieken-worden-geframed-als-het-verhaal-van-vlaanderen-daarbij-verdwijnt-belgie-uit-beeld~bdcdd5be/

6718

Brugge, Hallen - 220911

 

maandag 23 januari 2023

gisteren 22

230122

▲ Ik had haar al voor het begin van de film in dat dikke boek zien lezen, en ook achteraf bij het drankje dat werd aangeboden in café De Korf: ook toen zat ze te lezen, zonder zich van de drukte rondom iets aan te trekken. Uiteraard wilde ik koste wat het kost weten welk boek dat dan wel mocht zijn dat zo haar aandacht naar zich toe zoog. Gelukkig kon ik het zien toen haar drankje op was en ze het boek in haar tas stopte, waarbij het voorplat zichtbaar werd: Papyrus van Irene Vallejo.

 

Je zit je af te vragen waarom ik mijn scriptie aan Gezelle heb gewijd. Jij vindt die hele Gezelle maar een ontzettende rijmelaar, niet? Ik hoor je denken: O krinklende, winklende waterding… O ja, waterding…!

Walter Van den Broeck, Het alfabet van de stilte, 50