maandag 30 november 2009

ondertussen in Brugge 140

ferroviaire observaties 22

Naast mij komt een priester zitten. Een wonder van statistiek want veel priesters lopen er inderdaad niet rond en meer dan één ‘mij’ is er ook al niet. En dan moet er nog plaats zijn ook. Dat hij een priester is, kan ik opmaken uit het kruisje op de rever van zijn jas. En uit alles wat daarop volgt. Om te beginnen uit de missaal-in-foedraal-met-ritssluiting die hij openlegt op zijn schoot en waaruit hij enkele alinea’s in zich lijkt op te nemen. Of hij dat met de vereiste devotie doet, ik acht mijzelf niet bevoegd daarover een oordeel te vellen. De man heeft een klassiek, om niet te zeggen grijs voorkomen. Proper gekleed maar niet chique, een verzorgd kapsel. Zeker niet modieus. Eigenlijk is hij zo onopvallend dat hij opvalt.

Het geluid van een gsm die afgaat, verwacht je niet meteen van zo’n grijze muis. Maar het is de weinig gesofisticeerde Nokia-tune, dat compenseert alweer. En ook het aftandse model, puur functioneel, past bij de man. Ik kan niet anders dan het gesprek volgen. Ik zit nu eenmaal op nauwelijks een halve meter van het stemgeluid van een vrouw die, het moet gezegd, niet bepaald zacht spreekt en zeker niet zo zacht en zoetgevooisd als de priester want hij antwoordt heel discreet en blijft zo kort van stof mogelijk. Het gaat over een extra inschrijving voor de cursus jeugdpastoraal. Ik hoor zelfs een familienaam en een adres – gegevens die ik hier uiteraard niet zal vermelden maar het was in Sint-Amandsberg. De nieuwe kandidaat jeugdpastoraal heet Veerle Van C. en is in Oudenaarde geboren in 1957. Ja, dat valt allemaal te vernemen op de trein als je naast een brevierende priester zit. (Hoeveel priesters zouden er op dit ogenblik op een van de treinen van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen aan het brevieren zijn?)

‘Dat zijn er dan toch acht,’ hoor ik de priester zeggen. Acht cursisten. Met de subtekst van veel is het niet maar in deze tijden moeten we met elke gewillige ziel tevreden zijn. De vrouw doet erg haar best om het telefoongesprek te rekken (het gaat zelfs van ‘Goed geslapen?’ en zo, alsof beide zielen samen de nacht hebben doorgebracht of dat toch in het verleden al eens hebben gedaan), maar uiteindelijk slaagt de geestelijke vader er toch in dit hardnekkig bleirende schaap van zich af te schudden. Hij ritst het gebedenboek dicht en haalt een ander gebedenboek boven waaruit hij ook een bladzijde leest, en dan nóg een ander boek: The Origin of Virtue. De auteursnaam* krijg ik niet te zien.

* Matt Ridley

1973 / mirage 15

091015

zondag 29 november 2009

facebookbericht 155

vindt het op een wat schlemielige manier geruststellend dat er in Europa een natie bestaat die nog meer aanspraak kan maken op de titel van apenland dan het zijne.

dag 825 – 091119 donderdag

Het is geen nieuws: de media spelen in een hedendaagse democratie een enorm belangrijke rol. Politieke instellingen spelen daar op in. Bijvoorbeeld door de televisie uitzendingen te laten maken in de eigen gebouwen. Het kan trouwens niet meer anders. De media bevinden zich niet langer in het midden, ergens tussen het gebouw van de politiek en het huis van de burgers. Het ziet er naar uit dat de media van bemiddelaar tot speler zijn geëvolueerd. Zij hebben zich ín het gebouw van de politiek genesteld. Live-uitzendingen vanuit een parlement, waarbij het parlement tegelijk studio en decor is, illustreren en confirmeren een scheefgegroeide situatie.

random 16

Op het hek vastgespiest, deze gekke
vis die nooit vis was. En ook niet later.
Nooit zal hij draaien boven vuur.
Zoals hij nimmer zwom in water.

facebookbericht 154

at gisterenavond een bakje frieten met tartaar onder de Christus van Watou.

1972

D. en S. - 091015

zaterdag 28 november 2009

dag 823 – 091117 dinsdag

De documentaire Zinédine Zidane (Canvas 091116) gaf niet het leven zoals het is maar zoals het is volgens Zizou. Als ik u vraag wat Zidanes laatste match was, dan is de kans groot dat u zult antwoorden: de wereldbekerfinale van 2006 waarin, het is tot gekmakens toe door middel van doorgedreven repetitie in uw visueel geheugen gestanst, het voetbalwonder zijn eigen curriculum met de stopverf van de schande dichtplamuurde en zodoende al zijn heldendaden in de schaduw zette – en wel door de heer Materazzi Marco, notoire onbeschofterik en dermate getatoeëerd dat hij stilaan de eretitel van wandelend palimpsest kan opeisen, zijn enkel door schedelhuid en niet door haarbegroeiing van de buitenwereld gescheiden keikop in de maag te planten, ongeveer op de wijze zoals in de middeleeuwen de huurlingen van deze of gene vorst of ridder met de stormram de poort van kasteel X of Y (waar in gindse toren freule zus of zo zat te treuren) plachten te forceren – maar dat voert ons wellicht te ver.

In de documentaire, zorgvuldig geregisseerd en van een imprimatur voorzien door de NV ZZ, werd met ‘le dernier match’ verwezen naar een onbeduidend afscheidspotje in het voor de gelegenheid – kassa, kassa – volgelopen thuisstadion in Madrid. Die match werd overigens spaarzaam met 1-0 gewonnen: kopbaldoelpunt Zidane, fraai tegenvoets in de rechterwinkelhaak gemikt maar toch ontsierd door het opvallend spaarzame weerwerk van de bezoekende keeper.

Nu mag het nog zijn dat dat werkelijk de laatste match van Zidane was, maar die wereldbekerfinale, en meerbepaald het incident waarmee de sterspeler tot het eind zijner dagen, supertalent en balgoochelaar en maker van fantastische doelpunten en voorbeeldspeler met tomeloze inzet en matchmentaliteit of niet, zal worden vereenzelvigd. Dát is nu net het drama van zijn ongelukkig verlopen fin de carrière – en als je uitgerekend dat in een documentaire over die fin de carrière verzwijgt, dan doe je aan geschiedvervalsing.

facebookbericht 153

selecteert foto’s.

1971

A la façon de G. 1 & 2


vrijdag 27 november 2009

facebookbericht 152

zag gisteren De gebiologeerden van Cie De Koe (met op de affiche van de voorstelling een paard).

winkelwagenblues 16

dag 822 – 091116 maandag

Op zoek naar informatie over Proeven van liefde van Alain de Botton stuit ik op een geluidsbestandje van radio 2, daterend van augustus 2008, waarin Yasmine, heel summier, dat boek aanprijst. Wetend wat er later met haar gebeurd is, doet dit toch heel vreemd aan. Ze heeft het onder meer over haar favoriete leesplek. Dat is een park, er moet in elk geval altijd een boom in de buurt zijn.

random 15

Neen, u hebt hier wél iets
verloren, als u blijft en beaat
zoekt, desnoods op uw knieën,
vindt u iets moois, vroeg of laat.

random 14

Ik houd de blinde muur
een spiegel voor.
Die wolken achter zich
zag hij nooit eerder.

1970

Brugge, Stationsplein – 091020

donderdag 26 november 2009

ferroviaire observaties 21

Ik zie op de trein een jongeman die leest in een vuistdik boek. Hij zit naast een andere jongeman, die wat zwaarlijvig is, die hardnekkig eczeem op de hals en de kin en rond de rechtermondhoek heeft staan (en een groene koptelefoon op de oren) en die slaapt, De lezende jongeman volgt de regels met zijn vinger, als een kind op de lagere school of een blinde die leest in een brailleboek. Ik kan niet zien welk boek het is want de wikkel is eraf gehaald. De andere jongeman is inmiddels wakker geworden en heeft een laptop uit zijn tussen zijn benen op de vloer geplaatste rugzak gehaald en op zijn schoot opengeslagen. De lezende jongeman is nu afgeleid door wat op het scherm te zien is. Ik probeer te raden welk boek het zou kunnen zijn dat hij leest. De Toverberg misschien? Het moet iets van die omvang zijn. Ik ben razend nieuwsgierig. We stappen af in hetzelfde station en op de trap naar de gang onder de perrons vraag ik het hem. Hij is verguld met mijn vraag. 2666 van Bolaño, dat is wat hij aan het lezen is. Hij leest het graag, we nemen afscheid. De andere jongeman, die met het eczeem, de koptelefoon en de laptop, is op de trein blijven zitten en blijft verwikkeld in een ándere fictie.

1969

woensdag 25 november 2009

de dingen 14

facebookbericht 149

zag op de trein een vrouw die Dorpsleven van Amos Oz las.

facebookbericht 148

zag op de trein een jonge vrouw met rond haar nek een snoer van grote okergele en groene kralen, die met wat speeksel een vlek wegveegde op het achterplat van Het einde van de psychotherapie van Paul Verhaeghe.

mijn woordenboek 234

AFWIJKING

‘Klein gebrek, geen bezwaar’, zei ooit een ooit beroemde Nederlandse schrijver, en dat was waar. Een klein gebrek vormt geen bezwaar – wel integendeel. Perfectie verveelt, de kleine onvolkomenheid benadrukt hoe ideaal het ideaal was en zet de verdienstelijkheid van de poging om het te bereiken extra in de verf. Maar ook de vergeefsheid van die poging, uiteraard. Een perfect resultaat is een onwaarschijnlijk resultaat. Je moet altijd een klein beetje náást het doel schieten. Je moet altijd een beetje aan dat doel voorbijschieten want als je erin blijft steken, als je het bereikt hebt, beneem je jezelf het zicht op een volgend doelwit. En op de algemene context, die bepaalt waarom het belangrijk zou zijn dat doel te bereiken. Stel dat iedereen precies het beoogde bereikt – we zouden in onze volmaaktheid elkaars gelijken zijn, allemaal afgunstig en kwaad omdat de anderen ons het genoegen hebben ontzegd het doel te hebben bereikt door het zelf ook te hebben bereikt. We kunnen beter allemaal een beetje mislukken, afwijken, een uitzondering zijn.

1968

Bij J. - 091024

dinsdag 24 november 2009

de dingen 13

facebookbericht 147

zag een vrouw die op de trein Coetzee's In ongenade las glimlachen toen de vrouw tegenover haar 'Olla' in haar Blackberry blafte (inclusief het omgekeerde vraagteken voor en het reguliere vraagteken na dat woord) in plaats van het gebruikelijke 'Allo' - waarna zij, die Spaanstalige, nog wat meer harde Spaanse klanken produceerde.

1967

Poperinge, interieur van een fotograaf – 091024

maandag 23 november 2009

dag 818 – 091112 donderdag

‘Onderzoek wijst uit dat’ gamers door over hun games te dromen hun vaardigheden nog meer ontwikkelen. Het erge van het artikel waarin dit onderzoek wordt voorgesteld, is dat er op geen enkele manier afstand wordt genomen. Het is een fait accompli, een verloren strijd…

facebookbericht 146

was gisterenochtend, toen het nog menselijk weer was, ontroerd door het weerzien en door zijn geur van paddenstoelen en humus en herfst.

1966

Sint-Kruis, Eikenberg – 091025

zondag 22 november 2009

random 13

De letters vallen een voor een.
De slager zwijgt in alle talen.
Het hek is dicht, geen worst geen been:
hier wordt enkel tijd vermalen.

random 12

Schreefloos onder schalkse krullewieten,
in een zieleneeltig kalklandschap:
het ambiguë verbod te gebieden.
Star geeuwt het eigentijdse vuilnisvat.

het bestaat 58

G. vertelt het verhaal dat hij samen met een vriend, ‘Wostyne’, in een verlaten pand inbrak en daar achter de schoorsteenvagersklep in de schoorsteen vijfhonderd frank vond. ‘Vijfhonderd frank! Dat was in die tijd een gigantisch bedrag. Wat moesten we daarmee aanvangen? Het is als iemand die de lotto wint: opeens heb je een smak geld in je handen en je weet niet wat je ermee moet doen. We gingen een grote zak snoep kopen, maar dan hadden we nog 495 frank over. Wostyne beheerde het geld. De volgende dag kwam hij met twee seksboekskes naar school. Hij haalde ze boven om ze te tonen, natuurlijk. Maar hij werd betrapt en de meester nam Wostyne zijn boekskes af. Wat er met het overschot van het geld gebeurd is, heb ik nooit geweten. Of ik kan het mij niet meer herinneren.’

1965

Sint-Kruis, Moerkerkesteenweg – 091025

zaterdag 21 november 2009

facebookbericht 145

noteerde uit de mond van een leesclublid met sappige Gents-francofone roots (nopens het personage burggraaf de Valmont in Les liaisons dangereuses): 'Den diene begint daar te chaviereren veur die seutepeteute.'

reactie

Dag Pascal,

Niet dat ik het Gronings machtig ben, maar porstoulzuiken betekent paddestoelen (liefst zonder -n-) zoeken.
& Moet het in 't Brugs niet 't stad zijn?

Hartelijk,
S.

1964

F. 3/3

vrijdag 20 november 2009

debuut 14

Porstoulzuiken

De enkele a wordt dubbel; ei wordt aai (klaain) en ij ie (mie), aa wordt oa en a o (zoals in water/wotter), enzovoort. In het Gronings gestelde gedichten moeten door de Groningsonkundige, die ik toch ben, eerst worden ontcijferd.

Spreken mensen werkelijk zo, en zo ja, schrijven ze het dan ook zo op zoals het hier staat? Ach, ik denk dat de klanken die ik in mijn straat kan horen, volgens Google Maps 414 kilometer en 3 uur 51 minuten meer naar het zuiden maar nog altijd in hetzelfde taalgebied, ginds al even vreemd in de oren moeten klinken. Kijk maar wat er gebeurt met een willekeurig vers van Nina Werkman (1947) – hier uit het gedicht ‘Mooi weer’:

Astoe mie vroagen zolst om op te stoan, ast
zeggen zolst: kom dizze raaize gaaist mit mie
noar d’maart in stad, t is nou mooi weer, middeg-
brood sloave over, kraant kin loater.

Dat wordt:

Oz je me zoe vroagen om up te stoan, oz
je zoe zeg’n: kom mee me mien we reiz’n
noa de mart in de stad, ’t is nu schoâ wir, w’eten
straks wel vo middageten, je ku loater je gazette lez’n.

Dat gaat nog min of meer al ben ik al niet meer zeker of ik wel juist heb vertaald. In de volgende twee strofen van Werkmans gedicht komen er in elk geval woorden voor die ik niet meer begrijp, zoals ‘porstoulzuiken’.

Gelukkig kan ik even spieken op de website http://www.hernehim.nl/. Daar staat een Nederlandse vertaling van enkele van de gedichten uit Werkmans debuutbundel Wizzelbörg. Bijvoorbeeld ‘Tableau vivant’, waarvan de eerste strofe luidt:

In de mensenlege zaal voeten op de derde
stoel, stille vingers die een rok vouwen
om enkels, een hand met een glas, wijn
die wat hangt naar opzij.

In het Gronings gaat dat zo:

In minskenlege zoal vouten op daarde
stoul, stille vingers dij n rok vollen
om enkels, n haand mit n glas, wien
dij wat hangt noar d’zied.

Ik vrees dat ik deze gedichten zonder vertaling erbij enkel omwille van de exotische klankkleur kan appreciëren. Voor het overige acht ik mij niet bevoegd er wat dan ook van te zeggen.

Zou ‘porstoulzuiken’ ‘een paar stoelen zoeken’ kunnen betekenen – en dat in dat vreemde woord de spatie achterwege is gelaten?

Nina Werkman won al een aantal belangrijke poëziewedstrijden (Apollo, Dunya, Jan Boer) en zal in het najaar van 2009 in de Windroosreeks Antidata publiceren, haar eerste Nederlandstalige dichtbundel.

Nina Werkman
Wizzelbörg
Servo, Assen, 2009
64 p./ € 13,50



Deze recensie verscheen in Poëziekrant 2009/5

driekleur 3

Een eindje voor de geraniumrode meisjes uit knielen, onbeholpen en vol eerbied, met donkere, ronde hoofden, de dragers in hun zachte, goudkleurige ribfluweel. Nog verder naar voren zitten de grijze, meestal gebaarde boeren met hun vreemde zwarte kurassen en hun wijde witte mouwen. En helemaal vooraan, voor iedereen zichtbaar, staat de priester in zijn witte misgewaad. Zonder enige inleiding begint hij hen toe te spreken.

D.H. Lawrence, Naar Sardinië, 140 (vertaling Erik Spinoy)

random 11

Bronzen bloem onzer jeugd,
al rukt gij u te pletter:
uit klein versteven piemeltjes
borrelt nooit heel veel vreugd.

1963

F. en S.

donderdag 19 november 2009

dag 821 – 091115 zondag

Beste JWL,

Je vraagt mij om een bijdrage voor je duizendste aflevering.

Je vraagt mij om je te vertellen waarom ik weblogs lees, en meer in het bijzonder waarom ik jouw weblog lees.

Ik kan beide vragen in één keer beantwoorden want ik lees maar één weblog echt systematisch: de jouwe. Soms zijn er zaken die mij minder boeien (ik zeg niet dat ze minder goed zijn) en die lees ik dan enkel diagonaal. Dat zijn vooral de posts over muziek. Dat is omdat ik met muziek, en zeker met schrijven over muziek, weinig affiniteit heb. Ik hoor wel graag muziek, maar ik bezit niet over de gave om ernaar te luisteren. En zeker niet om erover te schrijven. Maar als het over Nietzsche of over jezelf gaat, dan lees ik het wél.

Waarom lees ik je blog? Omdat JWL een vertrouwde stem is geworden, intussen. Omdat ik JWL één keer in levende lijve heb ontmoet en ik ervaar het lezen van zijn blog als een voortzetting van die ontmoeting. Omdat JWL iets van dat verre Nederland bij mij binnenbrengt (iets ánders dan die eeuwige ‘uitdieping van de Westerschelde’ of de ‘koffiehops’ of ‘Geert Wilders’). Omdat ik vind dat wat JWL schrijft een hoog niveau haalt, erudiet is, vrij goed geschreven is, vaak interessant is. En omdat er een zweem over die blog hangt die mij heel erg bevalt. Iets persoonlijks dat net gesloten genoeg blijft om niet vrijpostig te zijn.

(Vrijpostig, dat is wel een goed woord in verband met blogs.)

En ik lees JWL, laat ik daar niet flauw over doen, omdat ik mij door hem gevolgd weet en ik vind het dan ook maar normaal dat ik me diezelfde moeite getroost – al zal het voor jou, Jan-Willem, veel meer moeite kosten want ik schrijf meer en vaker op mijn blog dan jij dat doet op de jouwe.

En dan is er nog onze briefwisseling, natuurlijk. Brieven naar Bunnik – Brieven naar Brugge. Ik ben blij met dat initiatief, tevreden over het totnogtoe behaalde resultaat en ik hoop dan ook dat we daar nog een tijdje mee kunnen doorgaan en dat de brieven een zekere kwaliteit blijven halen.

JWL, is dit een antwoord op jouw vraag? Ik wens je toe dat je de energie en de moed vindt om ook na de duizend nog een tijdje door te gaan. Het is beslist de moeite waard. Het is goed dat je wat je schrijft aan een aantal mensen voorlegt. Enkele tientallen. Dat lijkt niet veel, je bent er al een paar keer door ontmoedigd geraakt. Maar wat is het verschil met enkele duizendtallen? Ook al zijn het er maar twintig of vijftig, daardoor bestaat wat je schrijft méér dan indien je het niet via je blog openbaar zou maken – want als je dat niet zou doen, zou het helemaal niet bestáán. Ik maak me zelfs sterk dat je veel van wat je schrijft zonder blog niet eens zou schrijven.

Ten slotte dit: voor mezelf ben ik er steeds vaster van overtuigd geraakt dat de zin van het schrijven in het schrijven zelf hoort te liggen. Of preciezer: in de vreugde die je bij het schrijven ervaart. Wat er verder mee gebeurt, dat is iets anders. Een ding is zeker: zonder die vreugde kom je nergens.

Nog één dingetje over de lay-out van je blog. Je verandert regelmatig. Maar het blijft altijd mooi en smaakvol. Sober en grijs. Overzichtelijk en zeer handig in het gebruik. Ik houd daarvan. Je zegt al evenveel iets over jezelf – over wie je bent en over wie je wilt zijn – in de opmaak van je blog.

Heb ik vragen die ik je zou willen stellen? Hoe je schrijft, of je teksten laat rusten, of je ze herwerkt, of je vaak in laatste instantie jezelf censureert, in hoeverre je private kwesties toelaat… Ja, die veeleer praktische zaken zijn interessant. Of je niet eens droomt van een groter werk, iets op papier, ja een echt Boek… Daarop antwoord je zelf in je notitie # 992. Ik zou willen weten hoe je je leesprogramma, dat je ons sinds enige tijd laat inkijken, opmaakt. En of je vaak reacties krijgt en wat je ermee doet. En of je zelf vaak andere blogs leest.

Tot spoedig! Ik schrijf binnenkort mijn antwoord op jouw brief naar Brugge.

Hartelijke groeten,
Pascal

1962

F.

woensdag 18 november 2009

facebookbericht 144

zag naast de titelbladzijde – Lotgenotes van Annemie van Winckel – de aantekening ‘Sinterklaas 1989’ staan, waarop de naast hem gezeten oudere dame die het boek vasthield tot haar echtgenote, de oudere heer op de bank tegenover haar, de overbodige maar daarom niet minder aandoenlijke woorden sprak: ‘Dat is twintig jaar geleden.’

reactie

Hoi Pascal,

Ik las zojuist je bespreking van Dood in Venetië van Thomas Mann. Het is mooie, adequate bespreking en ik wil alleen wat toevoegen. Je refereert aan de film van Visconti, een prachtige film die auditief drijft op het langzame deel uit de vijfde symfonie van Mahler, tot vervelends toe helaas. In de tijd dat Visconti zijn film aan het draaien en monteren was, werkte de componist Benjamin Britten aan een opera Death in Venice. Visconti's film draaide al in de bioscopen voordat Britten zijn opera af had. Britten heeft welbewust nooit naar de film gekeken om zich niet te laten beïnvloeden. Helaas was Britten ernstig ziek toen zijn opera in première ging. Film en opera verschillen enorm, het enige raakpunt is de muziek van Mahler waar Britten een groot bewonderaar van was. Origineel in het libretto van Death in Venice is, dat Britten diverse personages uit het boek door dezelfde zanger laat spelen, daarmee suggererend dat ze stuk voor stuk de personificatie zijn van een duister, woekerend (duivels) proces. Het is een prachtig libretto, het is adembenemende muziek, ik kan je het werk van harte aanbevelen.

groeten,
Jan-Willem

dag 814 – 091108 zondag

Een gevierd en beroemd schrijver, een voorbeeld voor de jeugd, verlaat zijn dagelijkse routine voor een uitstap naar Venetië. Hij wordt er verliefd op een beeldschone jongeman, verliest daar het hoofd bij en gaat zijn ondergang tegemoet. Zo ongeveer zou je De dood in Venetië kunnen samenvatten. Velen onder ons kennen dit verhaal want op die manier werd het in 1971 verfilmd door Luchino Visconti.

Maar het kan ook zo: Thomas Mann drukt in deze heldere en meeslepende novelle zijn twijfels uit over de verhouding tussen kunst en moraliteit in het algemeen en, in bedekte maar toch onmiskenbare termen, over zijn persoonlijke wanhoop, veroorzaakt door de discrepantie tussen zijn eigen amoureuze predisposities en de perceptie van zijn persoonlijkheid door de buitenwereld.

De dood in Venetië laat zich, zoals alle sterke literaire werken, op meerdere niveaus lezen. Dat het Mann om het filosofische niveau gaat, en ook om het therapeutische, kan worden afgeleid uit de ironisch-barokke taal waarmee hij zijn verhaal (het eerste, oppervlakkige niveau) vertelt. Alsof hij met al die gezwollenheid afstand neemt van een al te simplistische benadering. Hij steekt de draak met wie zijn verhaal alleen maar omwille van het verhaal leest.

En hij geeft ook uitdrukkelijk een leesaanwijzing: het is de jonge schrijver Aschenbach niet te doen om het produceren van ‘geestelijk pretentieloze concreetheid van uitbeelding’, die ‘het vermaak van de burgerlijke massa’s’ vormt – wel om ‘cynismen over het dubieuze karakter van de kunst en het kunstenaarschap’. Later keert Aschenbach daar op terug, hij overwint de ‘sympathie met de afgrond’ en verwezenlijkt ‘het wonder van de wedergeboorte der onbevangenheid’. Maar Mann, de échte auteur die over de schouder van Aschenbach, de fictieve auteur waarin we zoveel van Mann herkennen, meekijkt laat aanvoelen dat de duistere gronden waar de jonge Aschenbach mee worstelde niet verdwenen zijn. Hij meldt fijntjes dat de hernieuwd-onbevangen schrijver zich bezondigt aan ‘een welhaast overmatige versterking van zijn schoonheidszin’. Aschenbach wordt een maniëristisch schrijver, een estheet die met ‘morele vastberadenheid’ voorbijgaat ‘aan het weten, aan het ontbindende en remmende inzicht’ maar van wie je voelt dat hij als een nog niet volkomen uitgedoofde vulkaan is die elk ogenblik opnieuw tot uitbarsting kan komen en giftige gassen uitwasemen.

Het werk van de meester bestaat uit het esthetiserende verdringen van de moreel onaanvaardbare nachtzijde van de mens. Dat is: ‘het dubieuze karakter van de kunst en het kunstenaarschap’.

Het hernieuwde meesterschap is op zich ‘moreel als resultaat en uitdrukking van de tucht, amoreel echter en zelfs immoreel in zoverre ze van nature een morele onverschilligheid in zich bergt’ of, anders gezegd, in zoverre ze slechts schijn is en de ware natuur van de schrijver niet aan bod laat komen. Schoonheidsstreven is geen moreel streven. Kunst staat los van de moraal.

Deze amoraliteit wordt geïllustreerd door een aantal concrete morele conflicten waarmee de oudere krullenschrijver zich geconfronteerd weet – vaak zonder er gevolg aan te geven, zozeer is hij verknocht aan zijn geësthetiseer, zijn status, de weelde en gemakzucht die gepaard gaan met het zich door iedereen erkend weten (zijn boeken worden gelezen op school!). ‘Bijna iedere kunstenaarsnatuur is een weelderige en verraderlijke neiging aangeboren om onrecht dat schoonheid voortbrengt te aanvaarden’, schrijft Mann. Maar hij confronteert zijn protagonist tot twee keer toe met het besef dat hij het niet erg vindt dat Tadzio een ziekelijke indruk maakt – en dus misschien niet zo lang zal leven. Aschenbach doet ook niet het nodige om het gezin van Tadzio tot vertrekken aan te manen – waarmee het te lang blootgesteld blijft aan de ongezonde omstandigheden in Venetië.

De desintegratie van Aschenbach verloopt parallel met de toenemende normloosheid in Venetië als gevolg van de cholera-epidemie. Hoe meer chaos, hoe ongeremder hij zich aan zijn driften kan overgeven. ‘Het beeld van de geteisterde en verwaarloosde stad, hem woest voor de geest zwevend, deed verwachtingen in hem ontbranden, ongrijpbaar, het verstand te boven gaan en van een overweldigende zoetheid. Wat was voor hem het tere geluk waarvan hij voorheen een ogenblik had gedroomd vergeleken met deze verwachtingen? Wat was kunst, deugd hem nog waard tegenover de voordelen die de chaos bood?’ Het ‘monsterachtige’ schept tal van ‘mogelijkheden’ en het komt Aschenbach voor dat ‘de zedenwet niet meer van toepassing’ is.

We weten dat Thomas Mann zeer maniëristisch, esthetiserend, nogal wuft schrijft. We kunnen ervan uitgaan dat hij zichzelf met de oudere Aschenbach vereenzelvigt en dús weet dat hij de jongere Aschenbach in zich onderdrukt heeft. Verdrongen en gesublimeerd.

De aandachtige lezer leest dwars door alle taalkrullen en fiorituurtjes heen – het allerzwakste argument contra Mann zou wel zijn dat zijn stijl verouderd is! – en stuit op een ingenieus aangebrachte thematiek. Deze steunt op twee, of op minstens twee pijlers: Thomas Manns persoonlijke geschiedenis en drijfveren en de Phaedrus van Plato.

Dat Mann zijn eigen status en kunstenaarschap voor ogen staan, moge blijken uit het volgende citaat:

Het is stellig goed dat de wereld alleen het schone resultaat, niet ook de oorsprong ervan, niet de voorwaarden kent waaronder het is ontstaan; want kennis van de bronnen uit welke de kunstenaar inspiratie toevloeide, zou haar dikwijls in verwarring brengen, afschrikken en zo de werking van het voortreffelijke tenietdoen.

Hij heeft het over een ‘verbintenis tussen ambtelijk nuchtere nauwgezetheid en donkerder, vuriger impulsen’. Het is bekend dat Mann op het maniakale af aan structuur en schema’s hield – alsof hij op die manier zijn demonen het best dacht te kunnen bezweren en zijn niet altijd even eenduidige drijfveren tot kunst om te zetten.

Bovendien is er niet alleen een autobiografisch spoor in de novelle na te trekken (Manns homo-erotische beslommeringen, zijn meditaties over het kunstenaarschap), Mann stelt ook heel uitdrukkelijk dat een ‘geestesschepping’ slechts van belang kan zijn als er een ‘overeenstemming bestaa[t] tussen het persoonlijke lot van de schepper ervan en het algemene lot van het geslacht dat tegelijk met hem leeft’. Wij mogen dus in Gustav Aschenbachs worsteling in de ziekelijk-wegzinkende moerasstad Venetië, die in elk geval over haar historische hoogtepunt heen is en die zich als een vulgaire hoer verkoopt, een allegorie herkennen van de West-Europese intellectueel of kunstenaar voor wie het steeds moeilijker wordt zich te handhaven in het steeds pragmatischer en ongeduldiger wordende tijdsgewricht. Is het toeval dat Mann de laatste bode, de laatste mogelijke aanbrenger van redding voor Gustav Aschenbach, de ‘clerk’ in het reisbureau aan het San Marcoplein de Britse nationaliteit laat hebben?

Voor wie er nog aan zou twijfelen: Mann levert zijn ‘held’ over aan ‘een gevoel van hopeloosheid en uitzichtloosheid, waarvan niet duidelijk was of het op de buitenwereld of op zijn eigen bestaan betrekking had’.

De Phaedrus-pijler maakt De dood in Venetië tot een moeilijk verhaal. In de Phaedrus heeft Plato het over de inherente waanzin van de liefde en het streven naar schoonheid. En de vraag is of dat een goede zaak is of niet. Want schoonheid openbaart zich altijd in het zinnelijke en daar sluimert, zoals we maar al te goed weten, altijd en onvermijdelijk: het verval, de zonde. ‘Geloof je nu echter, mijn beste, dat ooit diegene wijsheid en ware mannelijke waardigheid kan verwerven, voor wie de weg tot het geestelijke door de zinnen leidt?’ Hier openbaart zich, zowel bij de verliefde als bij de dichter, de ‘onverbeterlijke en natuurlijke hang naar de afgrond’ en het is maar al te zeer waar dat de afgrond ons aantrekt.

Zowel verliefde als kunstenaar zijn onderworpen aan de werking van Eros, die hen willoos, blind en onbeteugeld maakt (‘de hartstocht verlamt de zin voor verfijning’). Zij willen maar één ding – de geliefde of de schoonheid – en laten met dat doel voor ogen desnoods alle moraliteit vallen.

Een wufte zin voor vormelijkheid is het enige waaraan ze zich nog een tijdje kunnen vasthouden. Niet zonder enige zin voor zelfrelativering – of ik moet het sterker uitdrukken: met een ontzagwekkende zin voor zelfrelativering – laat Thomas Mann zijn Gustav von Aschenbach denken: ‘De houding van meesterschap in onze stijl is leugen en dwaasheid, onze roem en onze eer en ons aanzien een klucht, het vertrouwen dat het grote publiek in ons stelt uiterst bespottelijk, volksopvoeding en vorming van de jeugd door de kunst een gewaagde onderneming, die verboden moet worden. Want hoe zou hij dan wel als opvoeder deugen, wie een onverbeterlijke en natuurlijke hang naar de afgrond is aangeboren?’

Het moge duidelijk zijn: De dood in Venetië is veel meer dan het verhaaltje over een man op leeftijd die zich vergooit aan een onbereikbaar schoonheidsideaal, dat de incarnatie zou zijn van zijn eigen verloren jeugd – dat is wel de allergebrekkigste interpretatie. Neen, De dood in Venetië is een allegorische bezinning over de zware last van het kunstenaarschap, over de in wezen uitzichtloze maar niettemin niet naast zich neer te leggen taak van kunstenaars en dichters om op deze pestilente aardkloot – gerepresenteerd door het tegelijk wegzinkende en stinkende Venetië, overblijfsel van een hoge beschaving – de schoonheid na te streven en zo de mens op een hoger niveau te tillen dan dat van het cynische mercantiele gespuis en de domme burgerlijke massa’s.

1961

Brugge, Ezelpoort – 091025

dinsdag 17 november 2009

dag 812 – 091106 vrijdag

Na Michiel Hendryckx: bezoek aan de tentoonstelling Gert Dooreman in het Letterenhuis: de vreugde van een consistent en immer evoluerend oeuvre – hoe goed moet het niet zijn om boek na boek, affiche na affiche, ontwerp na ontwerp je eigen zoektocht op de wereld los te laten.

random 10

Het diepste zwart, het felste wit.
En daar tussenin, onder die
slagschaduw door, stapt zij
in een wereld van grafiek.

facebookbericht 143

vindt 'Tuscarora chainsaw' een verontrustend antispamwachtwoord.

facebookbericht 142

zwaaide naar passagiers in een trein die tegelijk met de zijne het station verliet en een paar honderd meter gelijk op bleef bollen en was blij als een kind blij kan zijn toen hij zag dat deze mensen, door twee wanden van gewapend glas en een nakende definitieve onbereikbaarheid van hem gescheiden, wildvreemd en verstild in hun cocon, terugzwaaiden en glimlachten.

facebookbericht 141

weet alweer niet waar zijn hoofd staat.

1960

maandag 16 november 2009

dag 811 – 091105 donderdag

Overschrijven 131

Wij gaan ten onder aan onze gefundeerde meningen. We geloven in de waarheid, terwijl het slechts om nauwelijks gecamoufleerde zelfportretten gaat. Wij zijn onze meningen. Daarom worden we woedend als anderen het met ons oneens zijn: zij hebben niet zomaar een verschillende mening, ze verwerpen ons als persoon.

(Rik Torfs)

1959

zondag 15 november 2009

de wijsheden van pipo cornetto

11
Geloof in perfectie is niet interessant omdat het onvermijdelijke speuren naar onvolkomenheden waartoe het aanleiding geeft je het zicht op het geheel beneemt.

12
Je best doen is altijd krampachtig want als het vanzelf zou gaan, je zou je best niet hoeven te doen.

getekend 18

naar Brancusi's portret van James Joyce (krijt op bord)

facebookbericht 140

was de stad ingegaan enkel om een cadeau te kopen voor T en om de vernissage van de nieuwe tentoonstelling bij S en D bij te wonen (hij zag er K, S en P), maar toen hij naar huis terugkeerde, werd hij in een door Engelsen uitgebaat en ook op zondag opengehouden verkoopzaaltje verleid door een bijzettafeltje, dat hij prompt kocht – en zo gebeurde het dat hij tegen alle verwachtingen in met een bijzettafeltje thuiskwam.

random 9

Niet doen, niets zal nog kloppen,
waarschuwde ik de man met zijn
kop in de klok die mij zei
dat hij de tijd wou stoppen.

1958

zaterdag 14 november 2009

dag 810 – 091104 woensdag

De fotografie van Michiel Hendryckx is niet vernieuwend. Integendeel: hij zet een stap terug. In de fotografiegeschiedenis, want hij knipoogt met een man-kijkt-door-gat-in-een-schutting-foto zeer expliciet naar Cartier-Bresson, maar ook in zijn eigen curriculum want, zo lees ik in de folder van het Antwerpse Fotomuseum: ‘Een bewuste terugkeer naar de eerste verwondering, naar de onvooringenomen openheid van de debutant.’ (In die brochure staat ook dat Hendryckx ‘zonder schroom’ Henri Cartier-Bresson en Robert Frank als voorbeelden noemt.)

Wat we hier, met andere woorden, te zien krijgen, is waartoe een beroepsfotograaf in staat is als hij, na decennia zijn peer afdraaien voor een krant (afdraaien in de zin van hard werken maar ook van werken binnen beperkingen, zonder de creatieve impulsen van de kunstenaar hun werk te laten doen), eindelijk eens zonder welke vrijheidsbeperking ook zijn ding kan doen.

Wat is nu ‘het ding’ van Michiel Hendryckx? (Laat mij mij daartoe beperken. Ik ga het niet hebben over technische kwaliteiten van de afdrukken, de accrochage in het museum met al die rare kleuren, de behandelde thema’s.)

Michiel Hendryckx is in mijn ogen, en naar mijn aanvoelen (en die twee moeten bij het beoordelen, het waarderen, het kritiseren van beeldende kunst altijd allebei aanwezig zijn: de door de rede verlichte ogen, het door de onderbuik bezwaarde hart) – Michiel Hendryckx dus is een ongegeneerd conservatieve fotograaf. Een estheet. Een simplist – en dat laatste is zeker niet kwalijk bedoeld. (Onder het schilderijtje van Raoul De Keyzer, dat als embleem voor de tentoonstelling fungeert, een door een witte vliegtuigstreep in tweeën gesneden blauwe hemel, staat: ‘Less is more’.)

Hendryckx grijpt, met het hem kenmerkende, al bij al zeer burgerlijke m’enfoutisme, terug naar de klassieke, en zeer trefzekere, esthetische standaarden (jaja, niet toevallig die standaarden). Hij centreert, symmetreert, calibreert, geometriseert en parallelliseert dat het een lieve lust is. Hij maitriseert. Beheerst. Ratio troef in deze composities. Nergens een wankele wanklank, nergens een beeld dat doet duizelen, nergens chaos. Salontafelbeelden. Alles mooi in evenwicht.

Bovendien is, als stijlfiguur, zeer nadrukkelijk het contrast aanwezig. Colafles-sovjetster. Geschilderde kaap-echte kaap. En er is ook de ‘poëzie’, die zo evident is dat ze tegen de kitsch aanleunt. De neonreclame van een hotel, ook al is het er een met drie sterren, moet de eenzaamheid van de desbetreffende reiziger-fotograaf illustreren. De ooievaar landt in een boom. Niet in zomaar een boom maar in een wel bijzonder mooi gevormde boom.

Soms overschrijdt Hendryckx’ poëzie de grens van de kitsch. Zijn foto’s blijven, laat het ons neutraal houden, niet veel meer dan documentaire foto’s. Ja, soms levert Michiel Hendryckx beelden af die niet eens méér zijn dan banale reisfoto’s. De foto van de menhir. De foto van de oudste romaanse kerk in, waar was het, Schotland? De foto van de in het stuwmeer verzopen kerktoren. De foto van de weg in het berglandschap… Technisch perfect, daar niet van, maar dat is toch wel het minste wat je van een ‘beroepsfotograaf’ mag verwachten.

Gemengde gevoelens dus, bij deze tentoonstelling. ‘Less is more’, ja het gaat zeker op. Haal de helft weg en je houdt misschien nog meer dan genoeg over. De fantastische foto’s, die er zeker ook zijn, verdienen een selecter gezelschap.

facebookbericht 139

zag gisterenavond in De Werf, Brugge, een indrukwekkende opvoering van Arabische nacht van Roland Schimmelpfennig door verteller-acteur Dirk Opstaele, aan de piano begeleid door Iris De Blaere.

1957

Sint-Andries, Robbrecht van Vlaanderen-straat – 091029

vrijdag 13 november 2009

random 8

De man leest woorden
over een beeldenmaker.
De trein staat stil.
Beeld en woord botsen.

dag 808 – 091102 maandag

© Ron Chiers

Beste Hendrik,

Dank je voor de foto’s van je werk in La Louvière. Het moet indrukwekkend geweest zijn het werk in de werkelijkheid te kunnen zien en ervaren. Bepaald geen sinecure om zo’n lange en donkere gang in te vullen. Je bent daar, voor zover ik het op een foto kan beoordelen, naar mijn aanvoelen zeker in geslaagd: de fotostrip krijgt een monumentaal karakter. In de werkelijkheid moet dat a fortiori het geval zijn geweest: uitvergroting, sterke beeldtaal, kleur, verhouding tussen de kleur en het wit van de gang, het inspelen van langwerpigheden op elkaar.

Ik ga even in op enkele onderwerpen in je mail.

Ik heb lang getwijfeld of ik je wel de foto moest sturen van het werk van Evelien Hiele dat ik in Poperinge heb gezien en waarbij ik meteen had ervaren dat het ‘door jou had kunnen geschilderd geweest zijn’. (Trouwens ook de reden om de foto te maken.) Moet een buitenstaander wel wijzen op verwantschappen? Want het lijkt me niet inoffensief, niet zonder gevaar… Misschien is het beter de kunstenaar in de waan te laten dat hij als enige zijn thematiek aan het exploreren is. Misschien is het beter hem niet uit evenwicht te brengen. Want wat gaat er nu gebeuren? Nu ga jij op zoek om uit te vissen wie die Evelien Hiele is? Wat ze al heeft gemaakt? Misschien vind je dingen waarbij je je zult afvragen of ze het wel allemaal alléén kan gevonden hebben? Of misschien zal blijken dat zij vérder staat in de exploratie van jullie thema en beeldtaal? Misschien raak je daardoor ontmoedigd en heb ik zo een disproportioneel grote invloed op je uitgeoefend?

Maar misschien ook maak ik me totaal onnodig zorgen. Misschien is een kunstenaar, iemand die écht een thema uitpuurt en uitwerkt – en écht wil dan zeggen: koppig, grondig, obstinaat, autonoom –, volstrekt niet uit evenwicht te brengen door wat dan ook. Dan moet ik mij geen zorgen maken en blijft het maken en sturen van de foto wat het eigenlijk bedoelde te zijn: een kennisgeving en ook een blijk van interesse want ik kan ook bij het zien van andermans kunst aan die van jou denken.

En dan de associaties. Ik noemde eerder al Blake en Mortimer […]. Ook daar kun je je afvragen of het wel een zinvol commentaar is: verbanden leggen, associëren. Voor je het weet, stuur je de kunstenaar alweer in een bepaalde richting. Je legt hem verbanden op die voor hem irrelevant zijn. Je verengt zijn werk – alsof het slechts bij machte is om die ene connotatie op te roepen. Je herleidt het tot een connotatie, alsof het niet op zichzelf kan staan. (Om nog maar te zwijgen van het mogelijk pedante van het leggen van verbanden: zie eens hoe breed mijn culturele achtergrond is…)

Dat is allemaal weinig genereus en het moet eigenlijk het onvermogen toedekken om tot een fundamentelere commentaar te komen.

Maar misschien is dat helemaal niet nodig, een fundamentele commentaar. We raken hier aan het dilemma van hoe te reageren op kunst. En ook aan de paradox van het tentoonstellen: wat wil de kunstenaar – au fond eigenlijk een ‘autist’ – eigenlijk bereiken? Erkenning natuurlijk, dat is evident. Maar hoe moet die erkenning zich uiten? Enzovoort, enzovoort. Een heel kluwen van vragen ontstaat hier – en dat is natuurlijk al een deel van de oplossing van het probleem: dat we met het proberen op te lossen van die vragen bezig blijven, dat de kunstenaar – én de kunstbeschouwer – alweer het hunne ertoe hebben bijgedragen om dat eeuwigdurende gesprek te voeden…

Tot ziens, Hendrik, hopelijk vind je meer en betere respons.

Pascal

1956

Sint-Andries, Karel de Goedestraat – 091029

donderdag 12 november 2009

dag 807 – 091101 zondag

Ik vond in de bibliotheek van P. het boek Fotografie als Kunst. Kunst als fotografie van Floris M. Neusüss. Ik was nog slaapdronken en had niet meteen door dat het hier een Duitstalige publicatie betrof. De titel is, afgezien van de overtollige hoofdletters, perfect mogelijk in het Nederlands – al had ik natuurlijk door de zeer Duits klinkende naam van de auteur gealarmeerd kunnen zijn. Enfin, eigenlijk doet dat weinig ter zake. Het was een Duits/Engels boek, het dateerde van 1979 en het had 585 frank gekost: niet weinig dus. Het ging over de Duitse fotografie van de jaren zeventig van de vorige eeuw en dat waren dus nog jaren waarin je het als je het over Duitsland had zowel over West- als Oost-Duitsland moest hebben, over de Muur, over West- en Oost-Berlijn, over de BRD en de DDR, over de Stasi… Wat lijkt het nu al allemaal ver – en onze kinderen hebben het nooit gekend.

Ver lijkt ook de lay-out van dit boek. De grijzigheid, het lettertype, het smoezelige van iets wat ochgot nog maar dertig jaar oud is. Die indruk wordt natuurlijk versterkt doordat het een fotoboek is en er – dus! – foto’s in staan en op die foto’s staan allerlei dingen die nu danig verouderd lijken: veel te grote brillen, veel minder volle straten, hoekige auto’s met veel chroom…

Ik blader in dat boek. Het is een catalogus van een fototentoonstelling. De jaren zeventig in de Duitse fotografie. Ja dat heeft ook bestaan: de jaren zeventig in de Duitse fotografie. Het bladeren duurt niet lang, de indruk is oppervlakkig. Wat is die indruk? Dat er veel wordt geëxperimenteerd. Grappige foto’s (een man loopt rond met een plakkaat ‘Ik voel me pas echt goed als ik met dit plakkaat kan rondlopen’ – en die man wordt dan gefotografeerd). Abstracte foto’s (een schaduwpatroon op een muur, de manier waarop een gordijn valt). Maatschappijkritische foto’s en fotocollages. Verstilde steedse landschappen. Een bepaald soort Robert Franck-achtige straatfotografie… Existentiële zelfonderzoeken (een man die zich, achtereenvolgens, met de inhoud van verschillende verfpotten heeft laten insmeren en telkens één keer de zelfontspanner heeft laten afgaan). Enzovoort. De indruk die ik krijg is (1) dat het allemaal al eens is gedaan en (2) dat het allemaal, of toch het meeste, vergeten is geraakt, intussen. (Enkel het koppel Becher, dat industriële installaties inventariseert, is niet vergeten geraakt en hangt nu in alle zichzelf respecterende fotografiemusea.) Al die inzet, al die energie, al dat geloof in eigen kunnen: het is verloren geraakt in de plooien van de tijd…

random 7

Hij acht eeuwen, ik maar één.
En toch beiden even scheef.
Stut mij, steun mij… Want hij
blijft staan – ook als ik sneef.

1955

Sint-Andries, Koning Leopold III-laan – 091029

woensdag 11 november 2009

mijn woordenboek 233

AFWEZIG

Dat iemand er fysiek niet is waar hij had moeten zijn, het kan gebeuren en we moeten altijd bereid zijn het hem, of haar, te vergeven. Ziekte, vergetelheid, nonchalance, heirkracht, de brug stond open voor de aken (zie het eerste lemma in dit woordenboek) en hij was, bijgevolg, dicht voor de auto’s en fietsen: er valt altijd wel iets à decharge in te roepen om de afwezigheid van de afwezige te vergoelijken. Incidentele afwezigheid is vergeeflijk – zolang we maar aanwezig zijn in de gedachten van wie ons node mist.
Hetzelfde geldt voor de definitieve afwezigheid van de aflijvige. Hij, of zij, laat een leegte achter en die leegte, vaak een zeer aanwezige leegte overigens, kan – deels – worden gevuld met onze pijn, ons leedwezen, ons verdriet. Soms echter laat de dode niet eens een leegte achter – dan is hij eigenlijk niet meer afwezig. Dan is hij, zoals John Cleese ooit in de befaamde ‘dead parrot’-sketch te berde bracht, stone dead, bereft of life, ceased to be of definitely deceased. Not among the living anymore. This is a late parrot.
Soms is afwezigheid geïnstitutionaliseerd want opzettelijk, met voorbedachten rade. In dat geval spreken we van absenteïsme. Het is een kwaal die naar verluidt al eens voorkomt in parlementen – in die mate zelfs dat de woorden ‘parlement’ en ‘absenteïsme’ relatief vaak samen worden vernoemd.
Zeer revelerend, én relevant in dit overzicht, is de afwezigheid van iemand die desalniettemin in levenden lijve aanwezig is. Hij staart met afwezige blik voor zich uit of kijkt dwars door je heen naar iets anders, iets wat in sommige gevallen zelf ook niet aanwezig is. Het is niet dit soort afwezigen dat altijd ongelijk heeft.

random 6

Zouden wij, in dit leven,
even onbezorgd flaneren
als wij voor schijven moeten beven
die ons blauwblauw observeren?

1954

Sint-Andries, Oorlogsvrijwilligersstraat – 091029

dinsdag 10 november 2009

facebookbericht 138

sprak op de trein een uur lang met een kerel die voor Max Havelaar werkt en maakt zich nu de bedenking dat het toch wel eng is nooit veel aandacht aan fair trade te hebben besteed.

dag 804 – 091029 donderdag

Door op YouTube te gaan is het concert van U2, ‘Live from the Rose Bowl’, wellicht een van de drukst bekeken en beluisterde gigs aller tijden. Ik ben er zo een die tegen zijn kinderen kan zeggen: ‘Ik was erbij op Rock Werchter, toen Bono vendelzwaaiend in de stellingen klom, en ja, zelfs in zaal Volksbelang in Mechelen, daar was ik ook! – het moet 1983 geweest zijn of daaromtrent… – en dus moest ik, als fan van het eerste uur, toch ook eens kijken. (Niet dat ik alles wat ze maken nog goed vind, verre van. Het is mij vaak te te episch en bombastisch, de teksten zijn dikwijls ronduit zwak, de neiging tot moraliseren is mij vaak te uitgesproken.)
Ik trek dus die YouTube open. Onmiddellijk zie je dat zich een formaatprobleem stelt. De omvang van het podium, van de locatie, van de hoeveelheid volk (bijna honderdduizend mensen): dat alles vereist artiesten die wel vijf meter groot zouden moeten zijn – maar dat kan natuurlijk niet. De schermen boven het cirkelvormige en midden in het stadion opgestelde podium verpletteren de band nog meer – je kunt zó raden dat het merendeel van het publiek daarnaar staat te kijken. Visueel hebben ze dus een ervaring die te vergelijken is met de mijne, terwijl ik voor mijn computer naar dat amechtige YouTube-schermpje zit te staren.
Formaat is er ook in het auditieve. De muziek staat zo hard, en Bono’s stem is zo kwetsbaar, dat al na een twintigtal minuten zijn zingen meer een schreeuwen wordt. Hij haalt de hoge tonen niet meer, hij zingt de frasen niet meer tot het einde. Bovendien gaat hij in de eerste nummers zodanig springend en gesticulerend te keer, dat hij al spoedig naar adem staat te snakken: slecht gedoseerd.

Maar goed, het is hoe dan ook een indrukwekkende zaak – en veel van die songs zijn zo sterk dat ze nog wel een tijdje zullen meegaan. Sommige overgangen, bijvoorbeeld van ‘Elevation’ rond 0:50:45 naar het volgende nummer, zijn bijzonder geslaagd. Ook is er, omstreeks 1:26:00 een spannend moment met een Amerikaanse vlag: wordt die daar Bono, die zich net naar een ‘boodschap’ to the people of Iran aan het opwerken is, onvoorzien voor de voeten gegooid, of is het een ingestudeerd nummertje? Ik neem liever de eerste optie voor waar aan. Dan is het bijna een zaak van wereldbelang om op de juiste manier met het toegeworpen symbool om te springen want er kijken toch een paar tientallen miljoenen mee. Moet je ermee staan zwaaien, of moet je het textiel meteen van de catwalk vegen (zoals een beetje verderop met een Ierse vlag gebeurt)? Bono veegt als een Veronica zijn voorhoofdzweet aan de vlag af, spreidt hem mooi open en gaat er dan, twijfelend tussen afkeer en eerbied, van weg. Een elegante, tamelijk diplomatische oplossing.

random 5

Welke onverschrokken kerels
komen ons redden
uit dit Guantanamo
voor omgevallen kegels?

1953

091101 - Ieper