maandag 31 augustus 2020

LTI 6

Rijden er Franstalige Belgen mee in de Tour? Walen dus? Even googelen. De website van WielerFlits leert me dat zaterdag zeventien Belgen aan de start zijn verschenen. Zo op het eerste zicht lijken het allemaal Vlamingen: Van Aert, Naesen, Declercq, Devenyns, Keukeleire… Crass ken ik niet, maar zijn voornaam is Stef – dat zal dus ook wel… Frison is een Frans klinkende naam maar deze jongeman is geboren in Geel, weet Wikipedia. Dus ja, nu Gilbert na een valpartij en met een gebroken knie uit de koers is gestapt, zijn het allemaal Vlamingen. Derhalve gewaagt het commentatorenduo José De Cauwer en Michel Wuyts terecht van ‘de Vlamingen’ in de Tour. Uitermate terecht, maar het klinkt toch wat vreemd want ik ben het nog altijd gewoon dat men het ooit, op een nog niet door Vlaams-nationalisten gecontroleerde VRT, over ‘de Belgen’ in de Tour had.

scherf 51


Johan de Boose reisde in 2005 de voormalige grens tussen West- en Oost-Duitsland af, van de grens met Tsjechië tot in de Oostzee. Hij bezocht langs die grens dorpen, stadjes en bezienswaardigheden en brengt daar De grensganger verslag over uit. Hij doet dat beeldend en levendig. Zo geeft hij van de gesprekken die hij hier en daar met plaatselijke grenskenners had, een uitgeschreven weergave, zoals je ze in een roman zou aantreffen: ‘“Hoe is het Von Schnitzler na de Wende vergaan?” wil ik weten.’ Waarna ‘Christian’ een antwoord geeft waarin je – en dat is een punt van kritiek – af en toe toch ook wel De Booses boekenwijsheid ziet doorschemeren: ‘Hij [Von Schnitzler] is de knorrepot gebleven, heeft zijn knorrige teksten zelfs nog gepubliceerd en is tot op het laatste moment trouw gebleven aan zijn doortimmerde visie dat de bouw van de Muur een bescherming van de menselijkheid betekende en dat het imperialistisch kapitalisme door een communistische revolutie moest worden vernietigd.’ Zo wordt in een spontaan gesprek niet gesproken, ook niet door de in Meiningen residerende journalist Christian, gespecialiseerd in de DDR, een niet meer bestaand land waarover hij kennelijk een uitgesproken mening heeft.

Johan de Boose heeft die mening zelf ongetwijfeld ook, maar hij bewaart de afstand van de waarnemer en laat beide zijden van het verhaal in hun waarde. Toch laat hij hier en daar doorschemeren wat hij zelf denkt. Bijvoorbeeld tijdens een bezoek aan mevrouw Kempinski, die het na 40 jaar Oost-Duitsland wel gehad heeft met het communisme en nu antiek en oude boeken probeert te verkopen. In haar collectie ‘verstofte boeken’ treft De Boose een samenvatting van zijn reis aan: ‘verzamelbundels met gedichten van Heine, werken over art nouveau in Berlijn en over de Russische avant-garde, een toneelstuk van Brecht met aantekeningen door een acteur, boeken met foto’s uit Auschwitz en Sachsenhausen, Mein Kampf en Das Kapital gevaarlijk dicht bij elkaar, een kookboek dat in Kazchstan is gedrukt…’ (235) In dat ‘gevaarlijk dicht bij elkaar’ gaat, heel subtiel, een hele wereldbeschouwing schuil.

Pas in de epiloog neemt De Boose geen blad voor de mond. Hij wijkt er af van zijn reislijn om een bezoek te brengen aan het ten noorden van Berlijn gelegen dorp Wandlitz, meer bepaald de compound Waldsiedlung waar de partijbonzen van de Deutsche Demokratische Republik hun optrekje hadden, met uiteraard villa’s die de omvang van de gemiddelde Oost-Duitse woning veruit overtroffen en met alle voorzieningen die een partijbons zich maar kon wensen. De Boose beschrijft hier met onverbloemd oordeel: ‘Voorbij de afgeschilferde slagboom loop ik het kapotte jaagpad op. Het godengetto was een gevangenis in een gevangenis. De gevangenbewaarders zaten zelf opgesloten. Ze hadden geld, Japanse auto’s, sauna’s en pornografische huisbioscopen, in tegenstelling tot hun gevangenen, maar ze hadden geen enkele vrijheid. In de keurig naast elkaar gebouwde huizen van de Waldsiedlung hield iedereen elkaar onophoudelijk in de gaten, en wie op een dag een fout maakte, kon de volgende dag verdwenen zijn.’ (264) En uiteraard zijn de gevangenen die door deze zelf gevangen gevangenisbewaarders worden bewaakt de 16 miljoen Oost-Duitsers die achter de fysieke Muur en de onzichtbare maar overal aanwezige Stasi-controle van hun vrijheid en perspectieven beroofd waren.

Johan de Boose, De grensganger (2006)

5839

Brugge, Visartpark - 200611

zondag 30 augustus 2020

vorig jaar 217


190804

André Aciman put zich in Noem me bij jouw naam in het expliciteren van alle mogelijke gedachtenkronkels die zich in een verliefde geest kunnen ontspinnen. Als ik zus reageer, zal hij het zo interpreteren, dus moet ik precies het omgekeerde doen, maar misschien zal hij die strategische omkering ook doorzien, dus moet ik mij toch bij mijn aanvankelijke reactie houden. Enzovoort. En ook de woorden die worden uitgesproken. Ik zeg zus, maar dat is op tweeërlei manier te interpreteren. Hij reageert zo, en dat houdt dus in dat hij zich bewust is van die dubbele interpreteerbaarheid. Dus heeft hij minstens ook die ándere mogelijkheid voor ogen gehouden – die ándere mogelijkheid die inhoudt dat ik wel eens ándere gevoelens en verlangens jegens hem zou kunnen koesteren dan deze waar ik, in de gegeven omstandigheden, lucht aan hoor te geven. Dat alleen al maakt hem tot een medeplichtige, dat verbindt ons. En zo wordt die relatie onafwendbaar tot ontluiken gebracht: met halve uitingen, dubbele interpretaties, woorden die alle hoeken van hun mogelijke betekenissen aftasten, oogopslagen, oogcontact, geloken ogen, schijnbaar onwillekeurige aanrakingen – de hele grammatica van de ontluikende liefde. Knap gedaan van Aciman! In elk geval veel genuanceerder en subtieler dan Luca Guadagnino in zijn verfilming. (Maar natuurlijk zal ik nooit weten of ik mijn aandacht bij Acimans supergedetailleerde kronkels zou kunnen houden indien ik niet eerst die film had gezien en bij mijn lectuur van het boek dus het surplus heb van de mogelijke vergelijking met de film, en niet de bijkomende opgave om mij de personages en setting van Aciman te verbeelden. Want dat weet ik niet, of zijn schriftuur voldoende beeldend is om dat mogelijk te maken. Dát is het waar het in de vraag ‘de film of het boek?’ ook altijd om gaat. Wie eerst de film gezien heeft, kan heel wat energie die opgaat in het verbeeldingsvermogen opsparen en oog hebben voor andere elementen van de tekst.) * 

Je kunt sommige van die stukjes van Bomans (in Noten kraken) niet anders dan visionair noemen. Bijvoorbeeld ‘De hoogste tijd’ (geschreven in mijn geboortejaar of daaromtrent), waarin hij het over het massatoerisme heeft – daarmee maakt hij dat hele Grand Hotel Europa bijna overbodig. Of neem ‘Rechtsomkeert, mars’, dat begint met de zin ‘De waardering van het begrip “volwassenheid” heeft de laatste tien jaren een eigenaardige kentering ondergaan.’ (186) en dat gaat over de overwaardering van het jeugdige. Heeft de jeugd het terrein op de volwassenen veroverd? Neen, antwoordt Bomans zijn zelf gestelde vraag, het zijn de volwassenen zelf die het terrein hebben verlaten, en wel door twee dingen te doen. Ze doen (1) hetzelfde als de jeugd, namelijk televisiekijken, en door hetzelfde te doen verdwijnt het onderscheid. ‘Radio en televisie brachten ons in een toestand van luisteren en kijken, wat een typische kindersituatie is.’ (187) En ze (2) geloven niet meer in een essentiëler bestaan na de dood. Bomans heeft het over ‘de neergang van het religieus besef’ (188). Zo hebben ze enkel nog de korte toekomst die hun rest, terwijl de jeugd nog het hele leven voor zich heeft en dat is uiteraard veel waardevoller. ‘[De bejaarde] heeft de vleugels verloren, die het geloof hem had toegedacht. Hij plofte op de aarde neer en maakt nu deel uit van het “bejaardenprobleem”.’ (188) *