woensdag 30 november 2022

notitie 321

TUNNELVISIE

 


 

Heb ik dat goed gehoord op het VRT-radionieuws van 12 uur (op dinsdag 29 november)? Ben ik terecht van mijn stoel gevallen?

Het item was de Menenpoort te Ieper. Die poort, zo omvangrijk dat hij van in- naar uitgang iets tunnelachtigs heeft, is aan restauratie toe. Hij staat er sinds 1927 en na bijna honderd jaar zal zo’n restauratie wel nodig zijn. De muren met namen van 45.000 Commonwealth-soldaten die nooit een eigen graf hebben gekregen kunnen nog wel wat tand des tijds hebben want de namen staan in steen gebeiteld – het is vooral het dak dat dient te worden gerepareerd. De ingreep zal 4,5 miljoen euro kosten en daarvan neemt de Vlaamse gemeenschap ongeveer een derde voor haar rekening. Dat verklaart waarom Matthias Diependaele daar is, onder de Menenpoort, om tussen die duizenden graflozen de overeenkomst te ondertekenen die de subsidiëring bekrachtigt. Matthias Diependaele zit daar niet zomaar. Mattias Diependaele namelijk gaat als minister van Financiën en Begroting, Wonen en Onroerend Erfgoed in de Vlaamse regering over het geld dat naar de bewaring van monumenten gaat. Matthias Diependaele is van de Nieuwe Vlaamse Alliantie en dus is Matthias Diependaele een Vlaamsnationalist.

Goede zaak, dat Vlaanderen de reparatie helpt bekostigen. Daar kan niemand tegen zijn. De Menenpoort staat in Ieper en Ieper ligt in Vlaanderen. Het past allemaal in de mercantiele toeristische strategie van onze gouw: tussen 2014 en 2018 was men niet te beroerd om de honderdste verjaardag van de esbattementen aan de IJzer en in het Ieperse tot op het bot uit te melken met het oog op economisch gewin. Daar kan nu wel iets voor worden teruggedaan.

Wie doet dan die andere 3 miljoen euro? Daarover rept het radionieuws niet. De luisteraar zoeke het op. (Dat heb ik gedaan: de stad Ieper draagt 300.000 euro bij. De Commonwealth Graves Commission betaalt de rest, het leeuwendeel dus.) Maar eerst moet de luisteraar bekomen van wat de heer Diependaele daar zegt voor de microfoon van de weinig nieuwsgierige, laat staan kritische VRT-journalist: ‘Wij helpen hier met de financiering want de Menenpoort is onderdeel van onze gedeelde geschiedenis en daarmee van onze gedeelde identiteit.’ (https://radioplus.be/#/radio1/herbeluister/69a0b053-8e90-11e3-b45a-00163edf75b7/e5726c0e-6fdd-11ed-aee4-02b7b76bf47f - vanaf 5:08)

De Menenpoort is belangrijk voor onze identiteit – en daarom investeert Vlaanderen in de restauratie ervan. Ik laat deze woorden bezinken. Ze worden uitgesproken op een plek die symbool staat voor de waanzin en wreedheid van een conflict dat niets anders was dan een door ontspoorde nationalismen veroorzaakt orgie van haat en bloederigheid. Ik laat deze woorden bezinken en denk aan het anoniem wegzakken in de modder van de tienduizenden niet-Belgen en niet-Vlamingen die hier worden gememoreerd. Ik laat deze onbezonnen en onbeschaamde woorden voor rekening van wie ze heeft uitgesproken, een man die werd ingepeperd dat hij het bij élke gelegenheid over identiteit moet hebben en die dat dan ook te pas en – zoals hier – volkomen ten onpas doet.

6663

Blankenese (D) - 221101

 

dinsdag 29 november 2022

notitie 320

CONCREET

‘Het is vooral via verhalen dat we de wereld op een genuanceerdere, reflectievere manier leren beschouwen, ervaren, voelen en herinneren.’ Elif Shafak ziet in het maken en vertellen van verhalen een antidotum tegen de overkill van – voornamelijk – slecht nieuws, de toxische polarisatie en het fake news waarmee we voortdurend af te rekenen krijgen. Dat doet ze in het essay Zo houd je moed in een tijd van verdeeldheid: de zoveelste opsomming van de kwalen van onze tijd en de bronnen van ziekmakende zorg.

De zoveelste, inderdaad. Er is een nieuw genre ontstaan: analyses van de vervaltijd waarin we zijn terechtgekomen. Minder of meer diepgravende analyses van alle crisissen die ons treffen: economisch, ecologisch, klimatologisch, moreel… Ook Verschuivingen van Stefan Hertmans is zo’n opsomming. Je leest ook dát boek en denkt nog maar eens: ‘Wat heb ik hier nu aan, nog maar eens de crisis van het klimaat, de crisis van de samenleving, de crisis van de waarheid…’ Goed verwoord en met achteraan een bibliografie als een omgevallen boekenkast, maar welke zoden brengt dit aan welke dijk?

Shafak is niet de enige die in het vertellen van verhalen heil ontwaart. In een artikel in De Groene Amsterdammer over Iris Murdoch lees ik dat de Britse romanschrijfster en filosofe vond dat verhalen vertellen een daad van liefde is. Of juister geciteerd: ‘kan zijn’.

Is het toeval dat de auteurs van beide citaten – Shafak en Murdoch – vrouwen zijn? Maar misschien is dat geen relevante vraag.

Hun voorstellen om de dingen concreet te houden deden me denken aan de reeks This England die ik dezer dagen – uitgesteld – bekeek (nog tot 27 januari 2023 op VRT MAX). Twee jaar lang werd ik, zoals al mijn compatriotten, overspoeld door nieuws over oudjes die eenzaam tenondergingen in tehuizen, moedig zorgpersoneel dat geveld werd door het virus, obese mannen die geïntubeerd lagen te sterven op intensive care. Maar nooit eerder werd dit voor mij – die niemand uit zijn kring heeft zien vechten om in leven te blijven, laat staan dat ik iemand zou hebben zien sterven – zo concreet als door de veraanschouwelijking in deze serie van het coronaleed. De focus ligt op de strapatsen van Boris Johnson, door Kenneth Branagh uitstekend vertolkt (maar niet in die mate dat we vergeten dat er tussen Johnson en ons een acteur staat) – maar de pandemie speelt uiteraard een belangrijke rol.

Ik moest ook denken aan de citaten over het heil dat we kunnen verwachten van verhalen toen ik de film For Sama zag. De VRT-berichtgeving is nog niet in die mate oppervlakkig en sentimentalistisch dat ik niet op de hoogte was van de systematische bombardementen op Syrische steden. Onder meer op Aleppo, dat ik tot dan toe enkel kende van een van de verhalen van Vladimir Nabokov – wat meteen ook de reden was waarom ik de oren spitste telkens ik die naam hoorde vermelden. Maar wat wéét je, als je hoort dat een stad wordt gebombardeerd? Tot je een film ziet die is samengesteld uit beelden die ter plekke werden ‘geschoten’ door de kersverse vrouw van een jonge dokter die het vertikt om het ziekenhuis waar de talrijke gewonde en stervende slachtoffers van de oorlogsgruwel worden opgevangen te verlaten. Geen ‘verhaal’ is dit, maar wel een reële, al te reële getuigenis – een documentaire die je woedend maakt omwille van wat daar gaande is, maar ook omwille van het feit dat je blijkbaar, afgestompt als je bent door onze makke berichtgeving en de stortvloed van banaliserende beelden, deze veraanschouwelijking nodig had om je iets te kunnen voorstellen bij het nieuws waar je al een paar jaar met een half oor naar luisterde en met een half oog naar keek. (En ja, ik weet dat ik te gemakzuchtig ben om gebruik te maken van de talloos veel mogelijkheden om me béter te informeren.)

 



 


*

Elif Shafak, Zo houd je moed in een tijd van verdeeldheid (How to Stay Sane in a Stage of Division, 2020, vertaling Manon Smits)
Stefan Hertmans, Verschuivingen, 2022
Michael Winterbottom and Kieron Quirke, This England, 2022
Waad Al-Kateab en Edward Watts, For Sama, 2019 (trailer: https://www.forsamafilm.com/)

6662

Blankenese (D) - 221101

 

maandag 28 november 2022

pauwenveren 33

Het variétépubliek komt evengoed voor hen als om de acrobates te zien die hoog met hun benen zwaaien in hun moderne struisvogelpakjes (als pauwen die veren van struisvogels hebben geleend), om naar chansons te luisteren die door een hese rokjas worden opgedreund, om zesendertig ter opwinding voorbestemde maar zedige girl-beentjes te zien die van kuise gymoefeningen een erotische zaak maken.

Joseph Roth, In het land van de eeuwige zomer, 134

170810

pauwenveren 32

Diplomaten noemde hij pauwen op een mesthoop. Veel bonte veren en af en toe een schreeuw om hun onnutte bestaan te bewijzen.

Geert van Istendael, Gesprekken met mijn dode god, 258

1705

 

Daniel Pennac, Lijfboek

notitie 319

 

‘Mourir cela n'est rien / Mourir la belle affaire / Mais vieillir / Ô vieillir’, zong Jacques Brel. Ik moet er vaak aan denken, al ben ik ‘amper’ 61. (In al wat oudere romans lees je vaak dat personages die de kapen van de vijftig en zelfs de veertig hebben gerond ‘oud’ worden genoemd. In onze tijd, met zijn cultus van het jeugdige, moet je jezelf ‘jong’ blijven voelen tot een eind voorbij de zestig.) Een van de ergste aspecten van oud worden is dat het eenzaam maakt. En niet alleen omdat wie blijft leven onvermijdelijk een overlever wordt. Praten over ouder worden maakt je eenzaam want in de ogen van wie jonger is ben je een zeur, terwijl de ouderen zullen zeggen dat het nog allemaal veel erger wordt, dus tegenover hen zwijg je er ook maar beter over. Je kunt er strikt genomen enkel met leeftijdgenoten over spreken – en dan ben je snel uitgepraat want zeg nu zelf, er zijn toch leukere en interessantere onderwerpen.

Neen, oud worden is geen pretje. Zeldzaam – en dus kostbaar en te koesteren – zijn dan ook de kunstwerken die dat proces mooi maken, ons ermee kunnen verzoenen. Af en toe hoor je eens een liedje, of zie je een film, of lees je een boek waarin de ouderdom en zelfs de aftakeling niet als een verschrikking maar als een zegen wordt voorgesteld. Neem bijvoorbeeld La femme qui est dans mon lit van Georges Moustaki, ook bekend van de interpretatie van Serge Reggiani.

Lijfboek (Journal d’un corps) is een (gefingeerd) dagboek. Daniel Pennac laat zijn verteller zijn dagboek aanvatten op 12-jarige leeftijd, in september 1936. Het dagboek voert ons, met enkele onderbrekingen, tot 2010. Uit de laatste bladzijden kunnen we afleiden dat de dood dan niet veraf meer is. Het onderwerp van het dagboek is: de verhouding tot het eigen lichaam. Dat lijkt navelstaarderig, maar het dagboek is dat op een verrassende en verfrissende manier helemaal niet. De verteller betrekt ook de mensen uit zijn omgeving in zijn relaas. Daardoor kan hij het ook hebben over de voorrechten van de onbezonnen jeugd, de ambetantigheden van ‘die verrekte puberteit’ (253), de onnadenkendheid van de ratrace der volwassenen en hoe in die periode de tijd voorbijvliegt, het krijgen van kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen, de milde stemming van de pensioengerechtigde leeftijd, het afscheid moeten nemen van geliefden die vroeger vertrekken, het stille verzet en uiteindelijk de berusting van de stervende. Alle facetten, mogelijkheden, hindernissen, avonturen van het lichaam passeren de revue: groei en wasdom, vertering en seksualiteit (inclusief ‘het wegebben van onze seksuele begeerte’ (256)), pijn en gesukkel, ziektes en blessures, het feest van alle mogelijke zintuiglijke genietingen, de automatismen van obscure lichaamsfuncties die pas blijken te bestaan wanneer ze niet naar behoren functioneren, de langzame aftakeling, de grillen van het geheugen: ‘Tegenwoordig dient mijn geheugen alleen nog maar om me eraan te herinneren dat het me in de steek laat. Vergeet niet dat je geen geheugen hebt!’ (251 – op de leeftijd van ‘66 jaar, 1 maand en 1 dag’). Hoogtevrees, staar, artrose, impotentie, excretie, winderigheid, orgasme… – het fysieke spectrum is breed. Grappig is het om de verteller te zien schrijven dat hij, helemaal aan het eind van zijn leven, van zijn dokter te horen krijgt dat hij zijn lichaam nooit voldoende in de gaten heeft gehouden!

Uiteraard laat Pennac zijn verteller vertellen over kwaaltjes en kwetsuren, en, naarmate de jaren vorderen, over de alsmaar nadrukkelijker en talrijker wordende disfuncties, maar toch heb je nooit het nare gevoel een klaagzang te lezen. Talrijk zijn de rake observaties, deugddoend de humoristische en zelfrelativerende passages, relevant de weergave van de impact van de veranderende tijdgeest (met onder meer ‘de jaren zestig’) op de beleving van lichamelijkheid, en ontroerend de bladzijden naar het einde toe waarin je merkt hoezeer je je bent gaan hechten aan deze mens van vlees en bloed, van wie je – dat besef je op den duur – node afscheid zult moeten nemen.

Lijfboek is zeker geen slechte titel!

 

Daniel Pennac, Lijfboek (Journal d’un corps, 2012, vertaald (2013) door Kiki Coumans en Tatjana Daan)  

6661

Hamburg - 221101

 

zondag 27 november 2022

afscheid van mijn digitaal bestaan 271

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

22 januari 2011

AMFIBIEVOERTUIG

Wat kun je nu in godsnaam over een ‘amfibievoertuig’ schrijven? Als je in Vlaanderen kind was in de late jaren zestig, begin zeventig: dit.

Bij het woord ‘amfibievoertuig’ komt mij maar één iets voor ogen: de auto van kapitein Zeppos. (De naam alleen al: Zeppos. Het avontuur, het geheim, de bravoure. De Z van Zorro en dan nog eens een epos erbij.) Kapitein Zeppos, van het gelijknamige televisiejeugdfeuilleton, reed, nog in zwart-wit, met een open auto die niet alleen een open auto was maar ook, te gelegener tijd, een boot en dus – alles bij elkaar – een amfibievoertuig. Hij reed, via een altijd, vreemd genoeg, ter beschikking staand hellend vlak, wanneer de ontwikkeling van het verhaal dat vereiste, regelrecht het kanaal in om in een van zijn talloze strijden een van zijn talloze vijanden achterna te zitten of anderszins een verplaatsing te maken die een gunstige afwikkeling van de plot ten goede kwam.

Acteur Senne Rouffaer was toen rond de veertig – maar is inmiddels alweer bijna vijf jaar dood. De plechtstatigheid waarmee hij toen mysteriën oploste, zal nu bij geen enkele jongeling nog imitatiedrang opwekken. Hij stapte in een auto, die een boot werd. Dat alleen al, toen: tover, betovering. Nu werkt het op de lachspieren. Het is *camp* geworden. Geen kind dat er nog naar om zou kijken, laat staan dat er op woensdagmiddag reikhalzend naar zou worden uitgekeken. *Reikhalzend*, wat een archaïsch woord.

Ik herinner me kapitein Zeppos. Niet die van de heruitzendingen of van de geforceerd-nostalgische marathonsessies waarbij alle afleveringen in één keer konden worden uitgezeten, maar de originele. Toen hij rechtopstaand in zijn autoboot resoluut de oplossing van het mysterie tegemoetvoer. Moedig en edelmoedig. Bedaard en onvervaard.

6660

Hamburg - 221101

 

zaterdag 26 november 2022

afscheid van mijn digitaal bestaan 270

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

21 januari 2011


AMERIKANISEREN

 

Ik ben te jong om mijn land te hebben zien veramerikaniseren. De grote Amerikaanse bedrijven hadden zich hier al gevestigd en hadden de welvaart gebracht die voor mij in de late jaren zestig al evident leek (maar het voor mijn ouders niet was geweest, zou ik pas veel later beseffen). Disney, Bonanza, Hollywood en de hele Amerikaanse consumptie-ideologie verdrongen elke eigen, autochtone, verbeelding. De grote Amerikaanse gebeurtenissen ritmeerden ook de Belgische tijd: de moord op de Kennedy’s, Vietnam, de maanlandingen, Watergate… Dat alles was: Amerika tot in onze levens. Een ver en onbereikbaar continent, nochtans…

Maar toch heb ik de indruk dat er in het gezin waarin ik opgroeide al vrij vlug een gezonde scepsis ontstond tegenover alles wat Amerikaans was. Mijn vader was weliswaar geabonneerd op *Newsweek*, herinner ik mij, en in de doos met foto’s stak een kerstkiek uit Ohio: een geëmigreerde Poolse voormalige mijncitévriend van mijn vader paradeerde samen met vrouw (opgestoken kapsel) en kinderen (glunderend) en cadeaus (supergroot) onder een kerstboom (gigantisch) in een interieur (bleekblauw). Op een andere foto zien we in een enorme open slee datzelfde gelukkige gezin dat alles al had. Of toch veel meer dan wij. Stereotieper kon het niet, weet ik nu. Maar daar bleef het bij qua Amerika-ideaalbeeld. De scepsis was er niet zozeer uit ideologische overwegingen maar vanuit een soort van een francofiel geïnspireerd – en door de vanuit Lille uitstralende ORTF gevoed – cultureel misprijzen waaraan ook Groot-Brittannië werd onderworpen. De Angelsaksische oppervlakkigheid werd gehekeld – de in mijn ouderlijk huis met een absoluut taboe gebrandmerkte rockmuziek, de (comic) strips en de populaire tv-series waren er de voornaamste slachtoffers van. En ik denk dat mijn vader, die dus op de hoogte was, een gemotiveerde afkeer had van het toen nog nagenoeg ongecontesteerde Amerikaanse imperialisme. Dat soort, zeer vage en vaak helemaal niet uitgesproken, signalen heeft mijn Amerikabeeld ongetwijfeld beïnvloed.

6659

Hamburg - 221101

 

vrijdag 25 november 2022

afscheid van mijn digitaal bestaan 269

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

11 januari 2011

 

 

Het landhuis, de boom en de Romaanse kerk representeren elk in hun ‘domein’ – het pittoreske, natuur en architectuur – een geijkte schoonheid. Ze zouden elk op zich ‘het fotograferen waard’ kunnen worden geacht, en dat zou evenveel oninteressante foto’s kunnen opleveren.

In dit beeld worden de drie mooie ‘objecten’ naast elkaar geplaatst – en de wijze waarop dat gebeurt, maakt duidelijk dat het hier helemaal niet gaat om in hoge mate gecanoniseerde schoonheid. Hier is het de fotograaf te doen om materie – de levende en in de wind bewegende boom tegenover de eeuwenoude starheid van het gebouw –, om licht – de reden waarom ik de foto naar zwart-wit heb overgeheveld – en om schaal en waarneming. Door rechts de kerktoren buiten het beeld te houden, wordt de monumentaliteit van de boom benadrukt – voor zover die al niet evident was door het contrast met de door het perspectief gereduceerde omvang van het landhuis. Kerk en boom bevinden zich bovendien min of meer op dezelfde afstand van de fotograaf. Daardoor straalt het tweedimensionale van de foto waarin ze worden gevat op hen af. Dit veroorzaakt een waarnemingsverwarring: er is een onnadrukkelijke décalage tussen wat we verwachtten en wat we effectief te zien krijgen. We zien niet twee onderling twee zeer verschillende objecten maar in de eerste plaats de relatie tussen die twee – en die relatie is: op gelijke wijze opgenomen zijn in het vlak.

Nu ik zo grondig naar deze foto ben beginnen te kijken, zie ik hoe in de gevel van het landhuis het enige raam waarvan de luiken niet dicht zijn dialogeert met de raamopeningen van de kerk. Ook de kleine dakkapel krijgt een stem in het kapittel. Het open raam lijkt te knipogen. En die knipoog echoot met het oog dat wordt gevormd door de opening die ontstaat door de haag links in het beeld en de overwelvende kruin van de boom.

Storend aan de foto vind ik het onduidelijke kluwen van paaltjes en muurtjes tussen boom en kerk. Terwijl anderzijds de huisvormige constructie achter het muurtje, in feite een glazen overkapping van een graf op het kerkhof, een nieuwe spanningslijn trekt tussen zichzelf en de zijgevel van de dwarsbeuk.

De plek, overigens, die hier te zien is, is Lyonne, niet zo ver van Vichy. Maar dat is weinig relevante informatie.

6658

Hamburg - 221031

 

donderdag 24 november 2022

notitie 318

TERRA INCOGNITA

Vorige week begaf mijn externe harde schijf het. De externe harde schijf van mijn computer welteverstaan – maar dat is allicht een overbodige toevoeging, zo ver zijn we nog niet.

Maar echt, het is geen grap en het was eigenlijk ook niet om te lachen want op die externe schijf stond zo ongeveer 250 gigabite met ongeveer al mijn foto’s van de afgelopen tien jaar, al mijn muziek, al mijn teksten – een onafzienbare en chaotisch ‘geordende’ hoeveelheid materiaal die ik nooit op een fatsoenlijke manier had gebackupt, hoe vaak ook ik mij had gerealiseerd dat ik dat eigenlijk wel eens moest doen – je wist maar nooit.

Je weet maar nooit. Neen, nooit weet je het. Wat je allemaal weet, onthouden moet, voor het vergeten wenst te behoeden. Veel te veel, natuurlijk. Het overgrote deel van wat op die schijf staat is gedateerde rommel waarvan ik het verlies nooit hoef te betreuren, niet eens zal merken. Maar uiteraard staat daar toch ook veel op dat ik niet graag kwijt ben. Maar wat is dat dan allemaal?

Ik neem het wilsbesluit om niet aan paniek of verdriet toe te geven zolang ik er niet zeker van ben dat alles reddeloos verloren is. Het is een stoïcijns besluit. Met al meteen tot rouw over te gaan, bereik ik niets. Ik koppel het toestel los, ga ermee naar mijn computerboer Lucky’s PC op de hoek van de Sint-Jorisstraat en lever daar een groot stuk van mijn verleden over aan zijn goede zorgen. Hij zal mij een bericht sturen wanneer hij weet of hij mijn gegevens kan redden. Of niet.

Ik wacht een dag, twee dagen, drie. Doende de procedures die ik, vaak zonder mij daarvan bewust te zijn, dagelijks herhaal – ik bedoel dat ik ze automatisch verricht, zonder erbij na te denken: handelingen waarbij ik om de haverklap gegevens van die externe harde schijf pleeg te halen of er weer nieuwe op zet – doende dus die procedures dringt het stilaan tot mij door wat er allemaal op die externe harde schijf staat en hoe groot het ongemak zou zijn indien dat alles niet kan worden gerecupereerd.

Het akelige van vergeten, zo besef ik, is dat je niet weet wát je vergeten bent. Dit ICT-akkefietje lijkt mij een goede metafoor voor wat velen ons aan het eind van hun leven te wachten staat, het akelige vergeten dat ik sommigen al heb zien overvallen en waar ik zo bang voor ben.

De kapotte externe harde schijf blijkt inderdaad maar een akkefietje. Exact een week nadat ik het toestel heb uitgeleverd aan Lucky krijg ik het verlossende bericht dat ik het nieuwe externe geheugen, half zo groot in fysieke omvang en met ‘1 terra’ opslagcapaciteit waarvan mijn overgeplaatste gegevens nu slechts een kwart innemen vier keer performanter, mag komen ophalen. Alles blijkt er weer op te staan, op dezelfde chaotische manier ‘geordend’ als op de vorige drager, de massa dingen waarvan ik het (voorlopige) verlies had opgemerkt en nog veel meer zaken waarvan ik het verlies nog zou hebben moeten betreuren indien de operatie minder gunstig zou zijn afgelopen.

Ik ben blij dat ik geen energie heb besteed aan negatieve emoties van verlies en rouwverwerking en kan weer verder met de orde van de dag – al zal ik nu misschien toch eens denken aan het opslaan van wat ik wérkelijk nodig heb op een of andere cloud.

6657

Hamburg - 221031

 

woensdag 23 november 2022

notitie 317

OPZICHTIG

Fernand Huts, de Zonnepanelenkoning die sinds 2020 eigenaar is van de Boerentoren in Antwerpen, weet dat heersers die hun einde voelen naderen op tijd moeten denken aan hoe ze een stempel op hun stad kunnen drukken. Die stempel hoeft niet noodzakelijk een tempel te zijn, neen, als het maar een monumentaal teken is waar je niet naast kunt kijken, een spectaculaire eyecatcher. Daarmee beogen ze hun onvermijdelijke vergankelijkheid te compenseren. Zoals de Romeinse keizers hun triomfbogen hadden, Hitler zijn Germania en Mitterand zijn Très Grande Bibliothèque, zo wil Huts een van de opvallendste gebouwen van de Koekenstad naar zijn hand zetten. In zijn natste dromen hoort hij de nog altijd Antwaarps bauwende Sinjoren van de 23ste eeuw al met van bewondering trillende stem zeggen: ‘Kaaik, den tore van Uuts!’ Met zijn hoogsteigen seculiere *landmark* naast de kathedraal verdient Huts vast goed zijn eeuwigheid. Kerk en kapitaal spreken eenstemmig dezelfde taal van macht en geldingsdrang.

Op de Boerentoren, de eerste wolkenkrabber van Europa nota bene – ja, dat heb ik goed genoteerd –, prijkte decennialang het logo van de Kredietbank. ‘KB’, in witte *kapitalen* op een hemelsblauwe cirkel, een gigantische viagrapil, hoog in het Antwerpse zwerk waarin PFOS- en PFAS-zwangere wolken drijven. Als Huts zijn goesting krijgt, zal de KBC-toren, zoals deze parel van art deco ook wordt genoemd, worden omgevormd tot de fallus van een parvenu, met een panoramaserre van kristal als eikel. En daarin gaat Huts ten behoeve des klootjesvolkes zijn geprivatiseerde kunstpatrimonium onderbrengen. Een ejaculatie van zelfverheerlijking. Beschermd monument? Ammehoela! Exhibitionistische machtsmasturbatie, zichtbaar van ver op de Linkeroever.

Interessant aan het voorstel van Huts is natuurlijk de naam van de door hem ingelijfde architect. Of Daniel Libeskind een goede gebouwenontwerper is, daar spreek ik mij niet over uit. Hij is in elk geval een van de grootste namen van deze tijd. Geen prutser die zijn handtekening zet onder het zelfgetekende fermette-ontwerp van zijn cliënten. We kennen Libeskind van onder meer het spectaculaire Joods Museum in Berlijn. Tiens, hoor ik daar een diamant rinkelen?

Dit hele bouwproject stinkt zo opzichtig naar geld en eigendunk, naar cynisme en hybris, dat het al op voorhand niet fraai meer is.

 


 

6656

Hamburg - 221031

 

dinsdag 22 november 2022

notitie 316

KNIPMESSEN

Indien Eden Hazard het in zijn hoofd zou halen om woensdag met de regenboogarmband aan de aftrap te verschijnen, dan moet de scheidsrechter van dienst hem op een gele kaart trakteren, of die daar nu zelf zin in heeft of niet. Maar natuurlijk zal Eden Hazard niet met de regenboogarmband op het terrein verschijnen. Het zal hem aan zijn reet roesten, die armband. Spelen moeten we doen, zal hij niet geheel en al tegen zijn natuur denken, en wereldkampioen worden natuurlijk. Dat is wat Eden zal denken – al zal hij natuurlijk niet geloven dat het er nog in zit, dat wereldkampioen worden. Maar Eden Hazard is professioneel. Hij weet dat zijn belangrijkste taak is de mensen thuis te doen geloven dat het kán en dus moet hij aan de aftrap verschijnen zonder zich meteen een gele kaart te laten aansmeren. Dus zal hij zonder regenboogarmband spelen. (Al is er in een hoekje van zijn mensenbrein het besef dat het misschien toch eervoller zou zijn om gewoon die armband wél aan te trekken en die gele kaart dan maar te incasseren – alles beter dan laf door het woestijnstof te kruipen voor die op hun beurt kruiperige Fifa-bobo’s die, geschaard achter de hypocriete überbobo Infantino, knipmessen voor de sjeiks.) (Knipmessen is een werkwoord. Ik knipmes, jij knipmest, hij knipmest…)

Neen, dan de spelers van Iran. Die riskeren tenminste iets. Zij knipmessen niet. Zij zingen niet mee met het volkslied omdat ze het niet eens zijn met de manier waarop in hun land de mensenrechten met voeten worden getreden. Zij wéten dat hun landgenoten die daartegen op straat komen worden vermoord. Zij tonen op een zichtbare, provocerende manier dat dit voor hen belangrijker is dan het spelletje dat ze verondersteld worden mee te spelen, heel goed wetende dat dit hun duur te staan kan komen. Eden Hazard riskeert niets, behalve die gele kaart dan – wat niet erg is want hij wordt toch vervangen aangezien hij niet meer in staat is de negentig minuten vol te maken. De Iraanse voetballers daarentegen worden bij hun terugkeer van dit brood-en-spelentornooi misschien geschorst, als ze al niet voorgoed verdwijnen in een of andere martelkerker van het ayatollahregime. Geen voetbalvedette of Fifa-bobo die zich daar om zal bekreunen.

Voetbal? De bal is rond, een match duurt negentig minuten en op het eind winnen de Duitsers. Zo eenvoudig was het vroeger. Maar vandaag gaan die clichés niet meer op. Het is niet meer mogelijk niet meer in te zien hoe grondig fout het spelletje geworden is. De enige juiste houding is dit tornooi de rug toekeren en hopen dat het over vier jaar in een fatsoenlijk land wordt georganiseerd zodat we er weer wat plezier aan kunnen beleven.

 


 

6655

Hamburg - 221031

 

maandag 21 november 2022

getekend 433

 

notitie 315 / ingeprent 14

CAMERACONTROLE

 



Enkele dagen geleden zag ik op de tijdlijn van Jonathan Holslag een tekst over wat hij ‘Chinees fascisme’ noemt, met daarbij een zeg maar sprekende illustratie: een close-up van een bataljon fanatiek schreeuwende en in een zeer dwingende pas paraderende Chinese soldaten. Opvallend is dat al deze mannen ongeveer even groot zijn, waardoor hun petten, insignes, witte handschoenen en geheven dijbenen allemaal op dezelfde hoogte komen – enkel bij dat laatste onderdeel valt hier en daar één individu een heel klein beetje uit de toon, maar we kunnen er geredelijk van uitgaan dat Big Brother daar niet zal over struikelen. Ik zoom in en focus op de opengesperde monden. Uit duizend kelen stijgt een ongetwijfeld patriottische kreet op. Ik zie de witte gebitten en hoor bijna het schreeuwen. Maar dan zie ik de ogen en vallen de verschillen mij op. Kan het zijn dat er hier en daar een van die mannen een ietsiepietsie minder fanatiek oogt dan zijn collega’s? Moeten wij hem daar niet op aanspreken? Bijvoorbeeld dat zesde mannetje op de eerste rij? Of de tweede op de tweede rij? Moeten deze angsthazen niet wat worden bijgespijkerd? 

Op dezelfde dag hoorde ik Peter Vandenbempt over het tegenwoordig weer fel de kop opstekende voetbalhooliganisme. Waarom niet, aldus Vandenbempt, doen wat blijkbaar in Qatar mogelijk is. Daar hangen er in de acht stadions maar liefst twintigduizend camera’s. Iedereen is voortdurend in beeld. Bij de minste afwijkende gelaatsuitdrukking, die bijvoorbeeld verraadt dat het sujet in kwestie iets kwaads aan het beramen is, kan Big Brother ingrijpen. We halen dat mannetje uit de massa, nog voor het zijn meegesmokkelde vuurpijl uit zijn onderbroek tevoorschijn heeft gehaald.

Mannetje. Het zijn altijd mannen. 

 

6654

Hamburg - 221031

 

zondag 20 november 2022

parallel 194

Ik dacht dat ik mijn hoogtevrees als kind had overwonnen, maar ze is er nog steeds, diep in mijn ballen, zodra ik een afgrond nader.

Daniel Pennac, Lijfboek, 137

ǁ

Haar aanwezigheid trekt aan me en maakt me misselijk, zoals de diepte vanaf de rand van een hoog gebouw.

Philip Huff, Boek van de doden, 12

driekleur 499

Ik blijf staan en kijk om naar Groot Borgloo: vier zachtgele rechthoeken in het donker. Het donker omsluit me nu, de sterren hangen als een warrig snoer kerstlampjes in de lucht. Maar straks wordt het weer dag.

In de verte zijn de zwarte contouren van het hek van de begraafplaats zichtbaar. Daar is de hemel weids en open en kun je goed naar de sterren kijken.

 

Als ik terugkom bij het huis, staat Eva in de keuken af te wassen. De houtkachel brandt. Ze heeft roze handschoenen aan en een rode afwasborstel vast.

 

Philip Huff, Boek van de doden, 274

pauwenveren 31

Over het leger van die stad schrijft Mann: ‘Het ploegje dat om een valkenstandaard met pauwenveren geschaard stond en zichzelf “detachement Zonnestraal” noemde, wekte niet veel vertrouwen voor het geval het ernst werd.’

Christophe Van Gerrewey citeert uit Jozef en zijn broers van Thomas Mann in 50 essays over alles en voor iedereen, 184-185

161217

notitie 315

Q*T*R

Voor het overige is alles daarover al gezegd, ik hoef daar zelf niets meer aan toe te voegen. Ik had het er eerder al over, onder meer in notitie 93, hoe ‘ze’ ons het voetbal hebben afgepakt.

Enkel deze anekdote.

Gisteren belandde ik in de wachtrij voor het enige geopende loket van het laatste fysieke postkantoor van West-Brugge toevallig achter André. André woont bij mij om de hoek – ik kom hem soms op straat tegen, misschien twee keer per jaar, en dan beginnen we telkens over het voetbal. Ik weet dat André van voetbal houdt en voor mij doet het er niet toe waarover we praten – ik ben al blij met een gesprekje *tout court*, ongeacht het onderwerp.

En dus tikte ik hem op de schouder en sprak hem aan.

‘Ben je er klaar voor?’

André kijkt om, groet me en kijkt dan verbaasd: ‘Waarover heeft hij het in godsnaam?’

‘Voor de Mundial’, zeg ik. Ik weet wel dat ‘Mundial’ een term is van twintig WK’s terug, maar het is een woord dat voor mannen van onze generatie refereert aan het wereldkampioenschap voetbal.

‘Ach,’ zegt André. ‘Het is dit jaar toch niet hetzelfde als anders.’

André vertolkt perfect mijn gevoel. Maar misschien niet om dezelfde redenen. Ik peil naar de motivatie achter zijn verzuchting.

‘Zo in de herfst, dat is toch niet zoals een WK moet zijn,’ licht André zijn wrevel toe. ‘En ja, Qatar hé.’

‘Tja. Qatar.’

‘Hoorde je het al, dat ze daar nu toch geen pinten mogen drinken in en rond de stadions?’

Ja, dat hoorde ik vandaag. Het is een item in het nieuws. Geen alcohol in Qatar.

‘Zolang ze het ons niet verbieden om thuis pinten te drinken terwijl we naar de matchen van de Rode Duivels kijken,’ zeg ik gevat.

Ik ontwijk met dit grapje het onvermijdelijke moraliserende en al te gemakkelijke gesprekje over het nu al besmeurde WK. ‘Bloed aan de paal’-twee-punt-nul. Fraude, omkoperij, mensenrechten, slavernij, zesduizend doden, ecologische waanzin en nu dus een alcoholverbod.

Ik vertel André niet dat ik me had voorgenomen om niet naar het WK te kijken. Al zal dat niet evident zijn, besef ik, want ik herinner mij hoeveel troost en positieve energie ik vier jaar geleden in het ziekenhuis uit het WK betrok. Bijvoorbeeld de wedstrijd tegen Japan, dat weergaloze derde doelpunt van de Belgen in blessuretijd: Courteois rolt uit naar Debruyne, Debruyne die het hele veld overloopt en dan de bal perfect in de loop plaatst van Meunier, die op rechts mee is opgerukt, Meunier die perfect voorzet, Lukaku die twee verdedigers aan de praat houdt door de bal te laten lopen, waarop Chadli de 3-2 binnen en België naar de kwartfinale knalt. Ik hoor nog de vreugdekreet weergalmen in de gang van de anders behoorlijk doodse revalidatieverdieping. YouTuber demolmetdesnor noemt dit staaltje ‘The Best Counter Attack Ever’, en dat kan niet ver benevens de waarheid zijn.

André vat mijn grapje niet als grapje op: ‘Ja,’ zegt hij, ‘zolang we nog thuis pinten mogen drinken van de IS-LAM.’ Met stemverheffing scandeert hij het woord – zoals Bono het woord ‘A-PART-HAAIT’ blaft in het prekerige parlando-onderdeel van de toch wel redelijk impressionante live-opname van *Silver and Gold* voor de film *Rattle and Hum*. (‘Am I bugging you? I don’t mean to bug ya!’).

Ik zie dat André niet gezien heeft dat er in de rij naast ons een vrouw-met-hoofddoek staat aan te schuiven. Binnen gehoorsafstand.

En overigens was dat WK in Rusland van vier jaar geleden natuurlijk ook het gevolg van een corrupte beslissing en niets anders dan een imagostunt van een – zoals intussen ten overvloede is bewezen – crimineel bewind. Vluchten kan niet meer.

 


 

6653

Hamburg - 221031

 

zaterdag 19 november 2022

notitie 314

TWINTIG JAAR

Meer dan vijftig jaar geleden is het dat ik bij meneer Degrande in de klas zat. Meneer Degrande was mijn schoolmeester in het vierde leerjaar. (Ik schreef over hem in Het maaiveld, het derde deel van mijn autobiografie – er liggen nog een paar exemplaren in boekhandel De Raaklijn en ook hier bij mij thuis.) En kijk, de jongste tijd heb ik meneer Degrande, ik mag Valentin zeggen want zo heet hij van zijn voornaam, een paar keer ontmoet op de maandelijkse tweedehandsboekenmarkt in Damme. Ik maak daar trouwens gewag van in mijn boek. Toen ik een maand geleden Valentin een exemplaar bezorgde, wuifde ik uiteraard zijn aanbod om mij daarvoor te vergoeden weg: ‘Beschouw het als een laat teken van dankbaarheid voor wat u mij een halve eeuw geleden hebt geleerd.’ Mijn vroegere schoolmeester begon meteen te bladeren op zoek naar zijn aandeel in mijn verhaal.

Vorige zondag zag ik meneer Degrande terug. Hij stond met zijn boekenkraam op zijn vaste plek (specialiteit plaatselijke geschiedenis en Eerste Wereldoorlog). Ik zag dat hij me al van verre zag komen. Ik stelde zijn merkbare ongeduld wat op de proef door veel aandacht te besteden aan de aangeboden waren op de tafels waarlangs ik moest passeren om tot bij de zijne te komen. Ik was trouwens zelf ook ongeduldig want ik wilde natuurlijk weten of hij mijn boek al gelezen had en zo ja, wat hij ervan vond.

Het oordeel van meneer Degrande bleef in lijn met zijn appreciatie voor mijn stelkunst van een halve eeuw geleden. Toen had hij, zo vertelde hij me, een cahier bijgehouden waarin hij de beste opstellen van zijn leerlingen overpende. Ik was er een van, zo meende hij zich te herinneren – maar waar was dat cahier? Hij beloofde om het, als hij het terugvond, de volgende keer mee te brengen naar Damme.

We bespraken enkele feitelijkheden die ik in Het maaiveld vermeld. Uiteraard was het tragische ongeluk waarbij de zesjarige Thierry De Kesel werd doodgereden op de drukke Astridlaan – waaraan de lagere school gelegen was – er een van. Meneer Degrande vertelde me enkele details die ik, mocht ik ze hebben gekend, wellicht zou hebben gebruikt. Bijvoorbeeld dat de vrouw die met haar wagen, rijdend richting Brugge, het plots en onverwacht overstekende kind had opgeschept, in Beernem woonde, in de Mexicostraat. Dat zij alsnog, na de aanrijding, een ruk aan haar stuur had gegeven en zo tegen de Opel van Lucien Vervaecke, schooldirecteur, was aangereden. Die stond met zijn neus richting Beernem geparkeerd maar na de klap niet meer. Perte totale. Thierry werd opgeraapt. Eerst dacht men dat hij buiten westen was, maar het arme kind had zijn nek gebroken. Geen hulp kon baten. Iemand ontfermde zich ook over het fietsje van het dode kind.

‘Die fiets heeft zeker twintig jaar bij mij onder de trap gestaan.’ Meneer Degrande bewoonde de directeurswoning aanpalend aan de school. ‘Tussen de stofzuiger, de bezems en de lege bierbakken. De ouders zijn het fietsje nooit komen ophalen.’

Ik herinner mij, zo zeg ik nog, de begrafenis van Thierry. Hoe wij daar met de zes klassen rond dat kindergrafje stonden. Niet begrijpend. ‘Dat was uitgerekend op Allerzielen,’ weet Valentin nog. ‘Hoe kan het droeviger zijn.’