zondag 30 september 2007

56 * 29,15 * 1553

Na een immense berg te hebben verzet, verschijn ik samen met tien andere zondagvoormiddagwielervrienden aan de start in de Legeweg. ’t Is een zonnige zondagvoormiddag, maar ik zie toch een paar kouwelijken met lange wielerbroek en armstukken. Langs het kanaal raak ik aan de praat met K., die gisteren, zo vertelt hij me, in Gent zijn dochter van kot naar kot heeft helpen verhuizen. De dochter van K. studeert kunstwetenschappen, en dan heeft hij nog twee zonen, en die… Enzovoort. Aan de overkant zit, in de zon, een blauwe reiger met half uitgespreide vleugels aalscholvergewijs te zonnen. Opeens rijden we langs een ander kanaal, het gaat vlot. Maar ik zie de volle afstand tot Diksmuide en terug niet zitten, en besluit ter hoogte van Gistel het pelotonnetje te verlaten. Niet na eerst nog, collegiaal, enkele kilometers met 33 per uur op kop te hebben gereden. Ter hoogte van Leffinge sla ik linksaf. Ik kom in het stadje van de Leeuw van Vlaanderen (gesneden brood en hesp), en keer daarna (Westkerke, Jabbeke, Snellegem, Varsenare) via de kortste weg naar Brugge terug.

Dag 31 vVH&C

070920
Dag R.,

Ik zal mij op zaterdag voornemen om de zondagvoormiddag mee te fietsen. Ik zal diezelfde zaterdag te laat in mijn bed zitten, mij realiseren dat er de zondag nog zoveel te doen is, mij bedenkingen maken bij mijn conditie - maar ik zal alsnog de hoop koesteren de zondagvoormiddag mee te fietsen. Ik zal de zondagmorgen vroeg niet uit mijn bed geraken, of wel uit mijn bed geraken maar niet op tijd, of wel op tijd uit mijn bed geraken maar treuzelen en lang moeten wachten bij de bakker en te traag ontbijten en uiteindelijk besluiten om niet de zondagvoormiddag mee te fietsen. En dan zal ik later die zondagvoormiddag denken aan zij die wél aan het fietsen zijn, en zoals altijd zal ik opnieuw een beetje spijt voelen omdat ik niet ben meegegaan.

Dus, als je vraagt om bevestiging: ja, en ook neen. Het zal, zoals steeds, een beetje afhangen van het moment zelf.

Weet dat, als ik dan - het is altijd mogelijk - toch op die afspraak verschijn, ik op dat moment al een immense berg zal hebben verzet.

Groeten,

P.

1181

zaterdag 29 september 2007

Dag 30 vVH&C

070919 – En kijk, zoals er eergisteren een vlieg neerstreek op het opengeslagen boek De zondvloed, slaat vandaag, uitgerekend op het ogenblik, een honderdtal bladzijden verder (‘honderd bladzijden later in mijn leven’), dat ik lees hoe in het boskrocht van het hoofdpersonage na maanden van stilte en verlatenheid de telefoon begint te rinkelen, ook hier de telefoon aan… En ik schrik me al bijna even rot…

1180 / mirage 1

Solidariteit

We zijn Vlaming, Brusselaar of Waal, we zijn Belgen en wereldburgers. We willen niet dat er nieuwe muren worden opgetrokken tussen mensen, tussen regio's en tussen landen. We willen niet dat het solidariteitsbeginsel wordt vervangen door wedijver en egoïsme. Wie wordt er beter van als mensen tegen elkaar worden opgezet?

Alles wat we vandaag in België hebben, is door Vlamingen, Brusselaars en Walen gezamenlijk tot stand gebracht. De solidariteit tussen de rijkere en armere inwoners en de solidariteit tussen rijkere en armere regio's zijn pijlers van onze Belgische samenleving.

We willen voor iedereen een behoorlijk loon voor hetzelfde werk, ongeacht de taal die we spreken. We willen dat alle landgenoten hetzelfde recht hebben op gezonde, veilige leef- en arbeidsomstandigheden; waar onze werkplaats of ons kantoor ook gevestigd is. We willen dat iedereen die zijn job verliest, recht heeft op dezelfde bijstand en hulp, ongeacht de streek waarin we wonen. We willen dat elk kind in het land dezelfde kansen krijgt, ongeacht de regio waarin het is geboren. We willen dat alle ouderen hetzelfde recht op een fatsoenlijk pensioen krijgen, ongeacht of ze in Brussel, Vlaanderen of Wallonië leven. Kortom, we willen solidariteit en geen splitsing.

Deze stelling lijkt mij zo evident dat ik u normaal gezien zelfs niet eens zou hebben gevraagd om er uitdrukkelijk uw steun aan te betuigen. Overigens is het ondertekenen van petities natuurlijk een te gemakkelijke manier om het eigen geweten te sussen. Maar nu hardloopster Kim Gevaert (die in de estafette behalve met een raszuivere en Nederlands sprekende Vlaamse samen met een Waalse en een Nederlandstalige kleurlinge loopt) door een georganiseerde campagne vanuit extreem Vlaams-nationalistische hoek op haar website wordt lastiggevallen omdat ze de petitie ‘Red de solidariteit’ heeft onderschreven, en dus de bovenstaande tekst want daarover gaat die petitie, vraag ik u alsnog om, samen met mij, te verklaren dat u kiest voor de solidariteit tussen de gemeenschappen in België, en dus tegen de splitsing van het land (in die volgorde). En natuurlijk ook tegen het soort van samenleving waarin pesterij, intolerantie, censuur en geïnstitutionaliseerde haat vrij spel krijgen. Ondertekenen kan hier.

vrijdag 28 september 2007

Dag 28 vVH&C

070917 en 070919 – Een vlieg op het vliegenboek, en dan nog uitgerekend op een bladzijde waarop van neerstrijkende vliegen sprake is. Ik haal er het fototoestel bij, ben in eerste instantie te laat want ik heb de raad van de in het boek protagonerende vliegendeskundige in de wind geslagen door de schaduw van mijn arm over de vlieg te laten gaan en zo het beestje op te schrikken, maar wacht dan geduldig met het toestel in de aanslag tot het terugkeert en nog eens een landing maakt.

1179

donderdag 27 september 2007

woensdag 26 september 2007

dinsdag 25 september 2007

Mijn woordenboek (164)

AFBLADDEREN

Elke dag schetsen, had broeder A ons op het hart gedrukt. Dat mocht toch wel van ons worden verwacht, we zaten per slot van rekening toch in het eerste jaar van de kunstschool? Tekenen hoorde, voor wie voor kunstenaar ‘studeert’, een evidente activiteit te zijn. Zoals de échte pianist een dag zonder toetsen als een amputatie ervaart; zoals de percussionist-in-hart-en-nieren, die voortdurend aan het trommelen is, met bestek, vingers, met alles wat hem in handen valt; zoals de pur sang schrijver zich niet zonder notitieboekje op straat begeeft en de ware fotograaf niet zonder fototoestel – zo moet ook de beeldend kunstenaar in spe elke dag potlood of houtskoolstift ter hand nemen om te schetsen. Dat lijkt niet meer dan redelijk.

Alleen, wat moet je altijd maar, dag na dag, schetsen?

Je zit de zoveelste druilerige oktoberdag op rij voor een raam, en dat raam kijkt uit op het verlaten gebouw aan de overkant van de smalle straat, en op de muren van dat leegstaande gebouw is de verf aan het afbladderen. (Intussen, een kwarteeuw later, is alles afgebroken, zowel dat toen al verlaten gebouw aan de overkant als het huis waarin je een kamer betrok.) De craquelures en gapingen vormen een grillig patroon en omdat je gisteren al eens het raam in die muurwand hebt getekend (waarachter nooit nog een levend mens te bespeuren valt, laat staan een prachtige, hunkerende jonge vrouw die voor een staande spiegel haar lange lokken borstelt en voor het overige uiteraard niet veel om het lijf heeft), besluit je om dit keer maar eens die afbladderende verf ónder het raam schetsgewijs in kaart te brengen. Niet wát maar dát je tekent, is belangrijk. Per slot van rekening had je toch ook die abstracte kunstenaars, die niet, hoe heet het, figuratief te werk gingen? Ja, je knoopte er al een heel discours aan vast.

Resultaat: een knullige potloodtekening voorstellende een stukje muur met afbladderende verf.

De volgende dag vergeet je te schetsen – en in de zes volgende weken dat je op die kunstschool nog de illusie hooghoudt, vallen er steeds vaker schetshiaten.

Broeder A heeft het tijdens het vrijdagse beoordelingsuurtje over een merkwaardige onderwerpkeuze. Hij suggereert zelfs dat in die craquelures iets van het gemoed des makers doorschemert. De troosteloosheid van het verlaten huis, de vergankelijkheid der materialen, de algemene desolaatheid van de voorstelling.

Des makers spreekt hem, hoewel hij zoiets er niet had ingezien, in die verfcraquelure, laat staan er in had willen leggen, niet tegen, hij is al volop bezig met het opbergen zijner artistieke ambities.

1176

maandag 24 september 2007

Dag 25 vVH&C

070914 – ‘Hoofddoelen passeren in straten, ze zitten in hoofden.’ Veel meer is het niet. Het lijkt in mijn hoofd de eerste regel van een gedicht, misschien zijn het wel de eerste twee regels, ik zie het al voor me: zo’n schuine streep na de komma. Ik ben aan het ontwaken, er schemert licht van onder het neergelaten rolgordijn. Het wordt een heldere dag. Ik sluimer weer weg en zie in mijn halfdroom een meisje langs de kant van de weg. Een helder, lachend, jeugdig meisje. Een soort van Natalia. Of Kim Gevaert. Ze lift, ze is op weg ergens heen. Deze foto van het meisje, want het is een foto, hij staat ingelijst op een schoorsteenmantel, is de kwintessens van jeugd. Een stralende, tandpastawitte lach, de rugzak, de geheven, achteruitwijzende duim. Door wie is de foto gemaakt? Door een vriendin? Nog zo’n regel: ‘Telkens Kim Gevaert lacht, val ik in een nacht.’ (Eventueel ook doormidden te hakken door een schuine streep.) Zoveel is duidelijk: ik ben in mijn hoofd een gedicht aan het schrijven. Vreemd, overigens, dat die duim, van iemand die vooruit wil en nog genoeg zeeën van tijd voor zich heeft liggen om vooruit te kunnen, achteruit wijst. Ik open mijn ogen en zie het licht. Wat heb ik nu? Hoofddoelen, een weg, lachende hoofden, wijzende duimen, een foto in een lijst op een schoorsteenmantel. Vooruit, achteruit. Ik, in bed, uit de nacht komend (en er weer in vallend telkens als Kim Gevaert lacht), mentaal harkend met woorden in een dorre tuin waaruit nog niets is voortgekomen, denkend – schuine streep – dat de eerste regel, of de eerste twee regels, van een gedicht hem is/zijn te binnen gevallen. Ik ben wakker. Het is een vreemde manier van wakker worden.

1175 / Roborst 2

zondag 23 september 2007

Dag 24 vVH&C

070913 – Ik had Bowling for Columbine al gezien maar Fahrenheit 9/11 nog niet en daarom vreesde ik dat Michael Moore zich ook in dat cinemapamflet zou bezondigen aan een al te zeer voor de hand liggend retorisch geweld. Aan de montagetafel kun je o zo makkelijk mensen dingen doen zeggen die ze niet hebben bedoeld en misschien zelfs niet eens hebben gezegd. Het viel mee. Slechts een paar passages waren erover. Bijvoorbeeld de van offscreencommentaar voorziene beelden van Bush in dat kleuterschooltje, op het ogenblik dat duizend kilometer verder de vliegtuigen zich in de torens ‘boren’ – het is voorwaar een staande uitdrukking geworden –: wat was dat gemakkelijk om dubbel joe domheid en ontreddering aan te smeren.

Op z’n geheel genomen vind ik Fahrenheit 9/11 een krachtig statement. Puik van de ‘staatszender’ VRT dat hij de film op het programma zet: ik kan me inbeelden dat de Amerikaanse ambassade hier te lande daar niet zo gelukkig mee is. Ik onthoud een paar dingen. Het zakengespuis dat onomwonden de essentie van het kapitalisme samenvat: ‘Good for the business, not for the people’. De quote, van Chomsky als ik mij goed herinner, dat oorlog (in casu die willekeurig ontketende in Irak) nooit wordt gevoerd tegen een externe vijand maar altijd tegen het eigen volk, om de bestaande structuren die de macht goed uitkomen te bestendigen en zo mogelijk te verstevigen. Of het op videogames geënte filmpje waarmee het Amerikaanse leger op de parkings van shoppingmalls vers kanonnenvlees probeert te rekruteren, en dat dat rekruteren vooral succesvol blijkt in economisch achtergestelde gebieden. Of dat één (1) congreslid een zoon had die in Irak vocht (vecht), en dat was (is) vér onder het nationale gemiddelde. Of het kalf, maar dan wel het invloedrijke kalf, Spears dat herr President steunt – zonder allicht te weten in welk werelddeel Irak gelegen is. Of Bush zelf die, op een rotaryachtige bijeenkomst, stelt dat er voor hem twee elites zijn: de rijken en de superrijken, maar dat zij, de genodigden, die zich zichtbaar door deze opdeling aangesproken voelen, voor hem de basis vormen voor zijn cynische exploten. Applaus!

1174

zaterdag 22 september 2007

vrijdag 21 september 2007

Vlaamse vlaggen op plaatsen waar zij niet horen

Voor een uit nooddruft en economische onderdrukking en cultureel misprijzen voortgekomen ontvoogdingsbeweging, zoals het Vlaams nationalisme oorspronkelijk was (alvorens zich ondoordacht opportunistisch met duistere Duitse ideeën te encanailleren), kan ik desnoods nog enig begrip en in een zeer welgemutste bui zelfs sympathie opbrengen, maar als ik, zoals vandaag, op een troosteloze, door een donkere regenwolk overkapte, nauwelijks met publiek bevolkte bergtop ergens in Spanje tijdens een wielerkoers alweer zo’n van een ringbaard voorziene kerel met een dubbele leeuwenvlag zie staan zwaaien, dan realiseer ik mij toch dat dat georkestreerde vertoon van flukse volksfierheid verdorie wel centen moet kosten en derhalve niet voortspruit uit achterstelling en discriminatie, maar uit een zelfvoldaan en zelfgenoegzaam, intolerant en pronkzuchtig proselitisme dat bij mij niets anders dan diepe afkeer en plaatsvervangende schaamte kan oproepen.

Dag 22 vVH&C

070921 – Als je dit gedicht van Victor Hugo ‘letterlijk’ in het Nederlands zou omzetten, krijg je iets als (uit de losse pols):

Morgen, na het ochtendgloren, wanneer het land oplicht, zal ik vertrekken. Kijk, ik weet dat je op mij wacht. Ik zal door het bos gaan, ik zal over de bergen gaan. Ik kan niet langer ver van jou zijn. Ik zal stappen, mijn blik gericht op mijn gedachten. Ik zal niets buiten mij zien, ik zal geen gerucht horen. Ik zal alleen zijn, ongekend, met gebogen rug, de handen gekruist, triest, en de dag zal voor mij als de nacht zijn. Ik zal geen oog hebben voor het goud van de vallende avond, noch voor de zeilen in de verte die Harfleur naderen. En als ik zal aankomen, zal ik op jouw graf een boeket neerleggen van groene hulst en bloeiende heide.
En dit is de vormvaste vertaling van Peter Verstegen:

Morgen, zodra het gloort

Ik weet dat jij daar op mij wacht. Dus zal ik gaan,
Morgen, zodra het gloort, zodra de velden lichten.
Hier blijven kan ik niet, zo ver bij jou vandaan.
Door 't bos, over de berg, zal ik mijn schreden richten.

Ik zie niets om mij heen, ik hoor ook geen gedruis,
Ik loop maar en heb enkel oog voor mij gedachten.
Triest en gekromd, de handen op de rug gekruist,
Alleen, geen die mij kent, mijn dagen zijn als nachten.

Ik zie het avondgoud dat neerdaalt zelfs niet meer,
Ook niet de zeilen ginds die op Harfleur afglijden,
En als ik bij haar graf kom, leg ik voor haar neer
Een tuiltje groene hulst en wat bloeiende heide.
…waarbij ik me afvraag waarom die bloemen worden neergelegd op ‘haar’ graf.

Uit: A Thing of Beauty. De bekendste gedichten uit de wereldliteratuur verzameld door Menno Wigman en Rob Schouten, Bert Bakker (2005)

1172

donderdag 20 september 2007

Dag 21 vVH&C

070914 en 070920 – De minst verhullende vorm van fictionalisering van persoonlijke zielenroerselen is het eenvoudige gebruik van de derde persoon ter vervanging van de eerste. ‘De dag doorkomen was een marteling, nu hij niet meer schilderde’ staat er dan bijvoorbeeld, in plaats van ‘De dag doorkomen was een marteling, nu ik niet meer schilderde.’ Aan dat eenvoudige procédé kleeft iets klefs: ‘neen, het gaat niet over mij’, lijkt de auteur te zeggen. Maar het gaat wél over ‘mij’. Alleen lijkt die mij niet volledig rekenschap te willen afleggen, geen volledige verantwoordelijkheid te willen opnemen. Dergelijke gemakkelijke oplossing valt des te meer op als die hij (of zij) in de fictionalisering een echtbreker, een mislukkeling en bovendien een ten dode opgeschreven sukkelende grijsaard is die misnoegd op zijn leven terugkijkt. Een dergelijke fictionalisering moet toch, qua literaire meerwaarde, wel iets meer om het lijf hebben dan alleen maar een omzetting van de eerste naar de derde persoon.

In De zondvloed van Jeroen Brouwers is overvloedig (jawel!) sprake van een echtbreker, mislukkeling en bovendien ten dode opgeschreven sukkelaar. Dat boek gaat over een – zichzelf afwisselend als ik en als hij ten tonele voerende – man die verstrikt geraakt in een allesbehalve rechtlijnig kluwen van anekdotes, metaforen, beelden, motieven, allegorieën, sporen en zijsporen. De zondvloed is een meesterwerk. Kunst waarvoor de persoonlijke zielenroerselen niet meer dan een uitgangspunt vormen en waarbij de band tussen protagonist en auteur hoogstens bijkomstig is. (Al is bij Brouwers, in dit en in andere boeken van zijn hand, het autobiografisch materiaal zeer nadrukkelijk aanwezig.)

Het alom bejubelde Alleman (Everyman) van Philip Roth daarentegen is (vind ik) klef. Een eerlijk en openhartig en kunstig geconstrueerd verhaal over oud worden en eenzaam zijn en doodgaan, ja, dat is het natuurlijk wel. Maar, ik kan het ook niet helpen, lezendeweg dit boek begon ik steeds vaker te denken dat die derde persoon, de ‘hij’, moet opdraaien voor – onder meer – het matrimoniale geklungel van, ja, van wie eigenlijk?, van Roth zelf? En daardoor kreeg ik, lezendeweg, een, hoe zal ik het zeggen, ambetant gevoel. Ik weet van Roths biografie niets en ik wens er niets over te weten. Laat het in godsnaam, zo denk ik dan, niet stroken met het geklungel van deze door hem in de derde persoon opgevoerde ‘Elckerlijc’.

Overigens is Alleman, met die niet aflatende stroom van derdeleeftijdsores en -kwalen, een bijzonder deprimerende aangelegenheid.

1171

woensdag 19 september 2007

1170

Tussen De Panne en Bray-Dunes.

dinsdag 18 september 2007

Ondertussen in Brugge (115)

1169

Dag 19 vVH&C

070909 - Je gaat in een tuin op een schommel zitten en je realiseert je dat er, afgezien van zij die nooit nog op een schommel plaatsnemen, twee soorten volwassen mensen bestaan: diegenen die, als ze na zoveel jaren god-weet-waarom nog eens op zo’n heen-en-weerplankje plaatsnemen, zich afvragen wat ze daar in hemelsnaam als kind zo prettig aan vonden, en diegenen die door het weemakende gewiebel worden teruggevoerd naar een sfeer, naar een zomerse geur, naar het geluid van andere spelende kinderen drie tuinen verder en van een verre trein in de zomeravond, naar de kleur van paarden- en boterbloemen, naar de belofte, als het eind augustus alweer vroeg donker begon te worden, van de ijscrèmekar die pas laat in de avond voorbijkwam, na eerst door middel van luid getoeter al van twee straten ver zijn komst te hebben aangekondigd.

1168

maandag 17 september 2007

Droom # 9

U moet zich indenken, enfin, ik moet mij indenken want hoe ik ook mijn best doe het te beschrijven, u zult zich er nauwelijks iets bij kunnen voorstellen – ik herneem dus en zeg, zonder mij al te veel van uw vermogen om zich daar iets bij voor te stellen aan te trekken, dat de setting van mijn droom een conglomeraat was, een conjunctie, een ineengeschoven decor bestaande uit elementen van de tuin van mijn vroegere buren en van de speelplaats van de buurtschool waar ik een half leven geleden lagere school liep. (Een ‘half leven’ is, zo merk ik nu, een optimistische omschrijving.) Die setting was lang en smal, met veel betonstenen en bakstenen en hoge muren. Een van die muren was de wand die, parallel met de achtergevel van het huis van waaruit ik het hierna beschreven tafereel gadesloeg, de tuin, waarin geen spat groen te bespeuren viel en die dus eigenlijk geen tuin maar veeleer een binnenhof of een koer was, afsloot. En voor die muur stond, gevaarlijk balancerend op ladders en op een gammele stelling, X. Ik noem haar nu X want ik ben haar naam vergeten. Het is nu al vele jaren geleden dat ik haar voor het laatst zag, en nog veel meer jaren geleden voor het voorlaatst. Dáárvoor was er een tijd dat zij regelmatig in mijn gezichtsveld opdook, dat was toen ik nog bevriend was met P – het was in zijn entourage dat zij een markante positie innam. X was, in mijn ogen en in die van sommige anderen (wat mij dan weer een beetje geruststelde want een mens staat met zijn oordelen nooit graag helemáál alleen), een beetje gek. En nu stond zij daar op die stelling, gewapend met kwasten die waren bevestigd op erg lange stelen (Matisse!) en met grote emmers verf, die wand te beschilderen. Niet als gevel- maar als kunstschilder welteverstaan: zij was daar met andere woorden een beeldend werk aan het aanbrengen, een schildering met plastische allure, een voorstelling met artistieke pretenties.

Wat het voorstelde, is mij in mijn droom niet duidelijk geworden. Wel ging het zo dat ik, in die droom, dat de ik in die droom dus, ook op de stelling klom, daarbij een inkijk kreeg in een slaapkamer waarvan het raam deel uitmaakte van een van de twee al even hoge zijmuren – en daarin was te zien: een erg jong kind, meisje of jongen, dat was niet duidelijk, dat met opvallende ijver de lakens van een dubbelbed aan het stofzuigen was. Ik stond dus op die stelling en assisteerde zotte X bij het afwerken van haar muurgrote beeltenis.

Hoe dat assisteren precies in zijn werk ging, is mij niet duidelijk, en wat dat stofzuigende kind op dat dubbelbed daar precies kwam doen nog veel minder (u begrijpt dat connotaties met vruchtafdrijving en dergelijke volledig voor uw rekening zijn), maar wel kan ik hier nog vermelden dat X de voltooiing van haar eigenhandig gekonterfeite fresco vrij uitbundig vierde door van haar stelling af te dalen en met de haar kenmerkende gekheid op de betontegels van de lagereschoolspeelplaats een vrolijke vreugdedans uit te voeren.

1167 / Vloed 2

1166 / Vloed 1

zondag 16 september 2007

Dag 17 vVH&C

070906 en 070916 – De film Jindabyne begint met een close-up van een prikkeldraad. De camera focust op de horizontale draad, er komen vier prikknopen in beeld. Het diafragma staat wijd open: de groene achtergrond is onscherp. Dan wordt er ingezoomd: grassen, een rotsformatie, en achter die rotsen begint, als een thriller, het verhaal: een half aan het zicht onttrokken vrachtwagen met draaiende motor...

Zoals een eerste zin in een roman is in een film vaak het allereerste beeld heel belangrijk. Hier is het niet anders. Het draadmotief keert op minstens twee plaatsen terug. Er is de vislijn waarmee een van de vier vrienden het in de rivier aangetroffen lijk aan een tak vastbindt om te verhinderen dat het afdrijft (waarna een wonderbaarlijke forelvangst volgt), en er is de hoogspanningskabel die de jongeman die ook mee is hoort ‘zingen’ terwijl hij tegen een van de pilonen plast: wellicht een verwijzing naar de songlines die, volgens Bruce Chatwin, ooit door de autochtone Australiërs over het land zouden zijn gespannen.

De film is gebaseerd op Raymond Carvers verhaal ‘So Much Water So Close To Home’, dat ook in Short Cuts werd gebruikt. Een groepje vissersvrienden reageert niet gepast op de vondst van een lijk in hun visvijver: ze doen pas na hun langverbeide visdriedaagse aangifte. Maar waar Carver enkel de spanningen in het gezin als gevolg van dit moreel laakbare gedrag (‘Something has come between us’) in kaart brengt, daar mikt Ray Lawrence op veel meer, ja, eigenlijk op niets minder dan op een clash tussen culturen. Door de pertinente vraag te stellen of de vissers ook nalatig zouden zijn geweest indien het dode meisje blank zou zijn geweest en niet, zoals in de film, een aboriginal, plaatst hij de van de natuur vervreemde blanke Australiërs tegenover de door hen racistisch bejegende autochtone bevolking.

In dat licht krijgt de prikkeldraad uit het eerste shot zijn betekenis. En dan zijn er, verspreid over de hele film, tal van andere motieven die deze oppositie moeten voeden. Naast vele andere bijvoorbeeld deze: het vermoorde aboriginalmeisje houdt, niet toevallig, van countrymuziek; het blanke gezin hangt, met een restant van bijgeloof, een uit takken gevlochten kruis boven een binnendeur en bidt daarbij ene Saint Brigit aan; er zijn de ‘geesten’ die nog in het door het stuwmeer verzwolgen eerste dorp Jindabyne rondwaren; een van de vrouwen vindt dat ze in ruil voor het vele belastinggeld wel wat genot mag hebben van die door de staat gefinancierde natuurreservaten… En uiteindelijk draait de film uit op een van mythologie hoogzwanger aboriginal-dodenritueel, waarbij, helaas, het scenario een zeer ‘westerse’ en ‘blanke’ sentimentaliteit de bovenhand laat halen.

Uit het nieuws

In het radionieuws – hoe verwrongen het eigenlijk allemaal is. Twee items, die, als je er goed over nadenkt, ongehoord zijn.

De jongeman Boeve is uit handen van zijn Iranese kidnappers bevrijd. Onze minister van Buitenlandse Zaken gaat hem persoonlijk ophalen in Teheran. Dat is natuurlijk plat opportunisme (temeer omdat De Gucht behalve minister van Buitenlandse Zaken ook burgemeester is van Berlare, waar ook de Boeves wonen), maar de gunstige effecten van de media-exposure wegen blijkbaar zwaarder door dan de negatieve die gepaard gaan met dit evidente verwijt. De ouders, die 34 dagen en nachten in angst en beven hebben doorgebracht, mogen mee. Waarover praten ze tijdens de vlucht met De Gucht? Of zitten ouders en minister niet naast elkaar? Mogen (moeten) ze enkel bij de vrijlating samen met hem op de foto? Het blijven onbeantwoorde vragen. Niet zo voor de aan de jongeman voorgelegde vraag, gesteld door een journalist die zijn vak kent: ‘Wat voelde u toen u uw ouders terugzag?’ Stefaan Boeve: ‘Het mooiste moment van…’ De vrijgelatene aarzelt. Wat zijn de proporties, hoe liggen de verhoudingen? Na meer dan een maand in een donker krocht ben je de zin daarvoor misschien wel een beetje kwijt. Je hoort hem de afweging maken: ja, waarvan is dit het mooiste moment? Misschien is ‘van mijn leven’ wel wat overdreven. ‘Van de afgelopen 34 dagen’, zegt Stefaan Boeve naast zijn glunderende ouders.

Tweede item, waarbij je je afvraagt waaróm het eigenlijk wordt gegeven. Welke bangmaakmachinerie hier weer achter zit. In Zwitserland is het lijk teruggevonden van een meisje van vijf. Vraag één: waarom moet ik hier, in België, horen dat ginds, in Zwitserland, een meisjeslijk is aangetroffen? Wat is hierbij de schaal van relevantie? Dutroux blijft nazinderen, wij blijven een volk met een morbide belangstelling voor kinderverkrachters. Vraag twee: waarom moet ik vernemen dat het meisje is aangetroffen in een bos, ‘niet ver van haar eerder aangetroffen kleding’? Waarom dit detail? Wat heb ik daarmee te maken? Waarom moet mijn verbeelding aan het werk worden gezet? Maar het kan nog erger. ‘Het lijk is geïdentificeerd aan de hand van de juwelen die het droeg.’ En: ‘Het meisje verdween op haar weg tussen thuis en het zwembad. Ze was van het zwembad teruggekeerd maar haar moeder had haar dochter teruggestuurd om de shampoo op te halen die zij daar had laten liggen.’

1165

Foto's van Malou Swinnen in het Brugse Concertgebouw.

zaterdag 15 september 2007

Dag 16 vVH&C

070905 – Een filmpje op jwl’s weblog (een notitie van 28 augustus): Béla Tarr, Kárhozat, met als muziek Dmitri Sjostakovitsj Prelude & Fuga, op. 87 nr. 6, doet mij kennismaken met een mij onbekende Hongaarse cineast. Het begint, maar u kunt misschien beter zelf eens gaan kijken, met een ellenlange shot op een kabelbaan. En dan een onverwachte zwenking: de camera gaat niet mee met een van de schuitjes, maar wordt achteruit in de kamer getrokken en we krijgen het silhouet van een mannenhoofd te zien… Ondertussen is er die wondermooie muziek, een opname van Svjatoslav Richter. Alles gaat niet tergend maar heilzaam traag. De man staat op, daalt een trap af. Hij slaat geen acht op een vuurtje op de vloer, gaat naar buiten. Daar wacht hij tot een koppel in een Volkswagen Kever is vertrokken alvorens een troosteloze vlakte tussen al even troosteloze Oostblokgebouwen over te steken. Wondermooi. En op You Tube is er nog meer fraais te vinden van die Béla Tarr.

1164


S.

vrijdag 14 september 2007

Dag 15 van verhoogde helderheid en concentratie

070904 – 'Je bent goed bezig’, denk ik dan, ‘als je in staat blijk om een onverwacht moment van leegte te verwelkomen.’

Je zou denken dat een postkantoor in een middelgrote stad in een beschaafd West-Europees land in het begin van de 21ste eeuw, met een toenemende concurrentie van private postbedrijven, om tien uur ’s morgens al enige tijd als een naarstig gonzende bijenkorf zou functioneren, maar niet dus het postkantoor aan de Beurshalle in Brugge. Ik sta daar om twintig voor tien met een dringend te versturen pakje en moet vaststellen dat het kantoor pas over twintig minuten open zal zijn.

Wat doe je dan, als je zo ineens twintig minuten moet zoek maken?

Je maakt een wandelingetje, richting Zand, waar je een stadsgids aan een groepje halfgeïnteresseerde Engelstaligen hoort uitleggen wat de beeldengroep rond de fontein voorstelt. Waarna je het Concertgebouw binnenstapt (het dakterras is er al open om halftien, stel je voor!) om eens de foto’s van Malou Swinnen te bekijken.

Het is er niet echt de grote toeloop. Twee stadsambtenaren zitten zeven hoog hun krant te lezen, ze kunnen zo nodig onverwacht opdagende oversten al mijlenver aan de horizon zien opdagen – zodat ze ruimschoots de tijd hebben om ijverigere poses aan te nemen.


Malou Swinnen maakte portretten van musici enkele minuten voor zij het podium opgingen. Zij vroeg hen daarbij te denken aan Mozart.

Ik weet niet of ik dat relevante informatie vind. Zou het een verschil uitmaken indien Malou de musici had gevraagd om aan Beethoven of Buddy Holly te denken?

Overigens wordt het mij niet vergund om mij bij het bekijken van de portretten met dergelijke prangende kwesties bezig te houden. De vijf haarscherpe en meer dan levensgrote opnames zijn uitermate ongunstig opgehangen: in het glas van de lijst zie ik vooral het panoramische uitzicht over de stad weerspiegeld.

Bij het postkantoor, het is inmiddels twee minuten voor tien, staat één man te wachten. Dan komen er twee vrouwen bij. Ik probeer wat schampere opmerkingen over het laattijdige openingsuur van het postkantoor. Dat je in de 19de eeuw tot vier postkoetsen per dag had en geholpen door een overheidsdienst een uitgebreide correspondentie met je maîtresse kon opzetten. Een van de dames kijkt me verrast, ja zelfs een beetje geamuseerd aan. ‘Ah, het licht brandt al,’ zegt de man. ‘Zijn het kaarsen of zouden ze al elektrisch licht hebben,’ opper ik.


Om vijf minuten over tien gaat de deur open. Ik heb, dankzij de Belgische Post, een vrolijk halfuurtje achter de rug.

Naar het Noorden 2

1163 / Naar het Noorden 1

1162 / Millau

donderdag 13 september 2007

Dag 14 van verhoogde helderheid en concentratie

070905 - Ik neem op de fiets Frank Boeijen mee in mijn discman. Ik haalde de cd ‘Wilde bloemen’ uit de discotheek omdat ik dat liedje ‘Koud in mijn hart’ zo mooi vind. Begrijp me niet in autobiografische zin – ik bedoel alleen, enkel, dat ik dat liedje mooi vind. (Wat in G***naam zou, overigens, u, dertig of veertig trouwe lezers van deze blog, dat autobiografische kunnen schelen?) ’t Zit muzikaal goed in mekaar, en de tekst mag er ook wel zijn. ‘Overal zie ik zwart, terwijl het wit had moeten zijn.’ Het liedje dook terug op uit mijn geheugen (ik had het lang niet meer gehoord) toen ze het op de radio speelden terwijl ik een paar dagen geleden in de auto voor een verkeerslicht stond te wachten. ‘Overal zie ik rood,’ dacht ik, ‘terwijl het groen had moeten zijn.’ Zo weinig koud is het tegenwoordig in mijn hart – ziet u wel? – dat ik dat soort gedachten kan hebben. En mocht het toch nog niet warm genoeg zijn, dat liedje van Boeijen is hartverwarmend. ’t Is ook voor de rest een mooie cd, stelde ik tijdens mijn fietsritje vast. Meestal een beetje voorspelbaar en op de rand van de charmezangerij, maar dan duikt er toch weer net op tijd een swingende intro op of een mooie saxsolo. En dan zingt Boeijen ook zo mooi, met kundig gedramatiseerde stem, hoe hij zich zo-orgen maakt over iemand die ‘nog gebruikt’. Ik kom, fietsendeweg, in die muziek en begin me te herinneren dat ik ooit ook eens een ander liedje heel mooi vond van Boeijen, het ging over bloemen in de berm van de weg. Zou het op deze cd staan? Ja, zo blijkt, maar ik moet geduld oefenen. Pas helemaal aan het eind van de cd, en van mijn rit, hoor ik het. Het is de titelsong, ik had het kunnen weten want bloemen in de berm zijn meestal wel wilde bloemen. Mooi toch, (vingergeknip): ‘En ver hier vandaan / Valt de maan in de zee’.

*** Ik maak me sterk dat u dit leest precies omdat wat ik schrijf níet autobiografisch is. Ik wíl dat het zo niet is.

Overschrijven (71)

In mijn hele leven heb ik slechts tien of twaalf mensen gekend met wie het aangenaam was te spreken: die zich hielden aan het onderwerp, niet in herhaling traden, niet over zichzelf spraken, niet naar hun eigen woorden luisterden, te beschaafd waren om zich in gemeenplaatsen te verliezen, en die genoeg tact en goede smaak hadden om hun eigen persoon niet boven hun onderwerp te verheffen.

Aldous Huxley, uit: Jesting Pilate

1161 / Lodève

woensdag 12 september 2007

En passant 7

1160 / Saint-Jean-de-Buèges 4

Dag 13 van verhoogde helderheid en concentratie

070904 – ‘Ik ben u dankbaar, ik had nooit eerder goed naar deze plek gekeken. Ik zie de schoonheid ervan voor de eerste keer. Ik zal altijd aan dit moment terugdenken en ook op andere plaatsen proberen om beter te kijken.’

Daarop is het niet uitgedraaid – ik geef toe, een dergelijke reactie had ik ook niet in de best mogelijke aller werelden kunnen verwachten.

Maar de mevrouw die níet zei wat hierboven staat, zei niet níets. Ze zei iets anders. Ze zei iets dat al mijn trilharen recht deed staan, ik moest in mij iets tussen pure agressie en ongeloof in toom houden. Ik had het mens te lijf kunnen gaan, maar het scheelde al even weinig of ik was gewoon in tranen uitgebarsten, zoveel ongeloof had er zich van mij meester gemaakt. Neen, ik kon er maar niet bij dat zoiets mogelijk was.

Een garagebox aan de Hugo Losschaertstraat, een zijstraat van de Ezelstraat, in Brugge. Zondagmorgen, mooi weer, een ‘interessant’ tegenlicht. Vraag me niet wat maar ik zie iets in dat gammele architecturale geheel. Ik heb, zoals steeds, mijn fototoestel bij me en probeer er iets van te bakken. Ik geef toe, niet iedere keer levert zoiets een wereldfoto op, maar het is toch al een paar keer gebeurd dat ik van iets ‘lelijks’ iets wat ‘mooi’ bleek te zijn heb weten te maken, en dat ik dat niet zou hebben gedaan als ik niet op zo’n manier door de wereld zou stappen. Ja, misschien heb ik sommige dingen al mooier gemaakt dan ze in werkelijkheid zijn. (Maar ik aarzel al om dat zo op te schrijven.)

In wat hier volgt, laat ik het Brugse dialect weg. In werkelijkheid sprak die mevrouw iets platter. Niet echt helemaal plat, ze had per slot van rekening een Xanthia én een eigen garage, maar het was toch Brugs dat ze sprak. Ze: een vrouw van rond de zestig, schat ik, misschien vijfenzestig. Ze kwam haar auto ophalen, om naar de heilige mis te rijden misschien – het was toch zondagmorgen – of naar haar zieke man of zwakzinnige zoon in de instelling. Wie zal het zeggen? Ik ben nu, na onze ontmoeting, in elk geval geneigd om aan iets heel ergs te denken. Misschien moest ze wel binnen voor een dringende baarmoederhalskankeringreep. Of iets anders dat heel venijnig en snel en meedogenloos woekert.

‘Wat staat u nu hier foto’s te trekken?’ Ik kijk op, heb, dacht ik toch, niets gevraagd. En ik sta op de openbare weg, heb dus geen eigendomsrechten op welke manier dan ook geschonden. Tenzij er op het garageboxenpand een beeldrecht berust, maar ik vermoed dat zulks niet het geval is. ‘Ze hebben dan zoiets, en dan moeten ze natuurlijk foto’s trekken. Het is als een kind dat met zijn nieuw speelgoedje moet spelen. Het is als een fopspeen.’ Ze heeft het over mijn fototoestel.

Er steekt een grond van waarheid in wat ze zegt. Maar ’t is natuurlijk ook een beetje denigrerend. En ik heb haar nog altijd niets gevraagd. ‘Allez, wat is er hier nu mooi aan?’ Ze wijst naar de garages, die met hun aluminium kanteldeuren inderdaad geen weergaloos hoogtepunt vormen in de westerse architectuurgeschiedenis. Daar heeft ze een punt. Toch vind ik, verbluft en verbijsterd – adrenaline en een plots opkomend, immens verdriet – dat ik deze bizarre vorm van straatagressie niet over mijn kant moet laten gaan en volg de mevrouw naar haar garagebox. Niet met de intentie om haar te belagen of op welke manier dan ook kwaad aan te doen, maar ik moet toegeven dat ik wel een beetje zin heb om haar te intimideren. Ja, mijn reactie bestaat niet onvermengd uit een terechte zelfverdediging – er steekt ook wat geniepig genot in, het sadistische genoegen om dat oude besje een beetje tegen de muur van haar eigen bekrompenheid aan te drukken.

‘Mevrouw, soms worden er dingen gefotografeerd die misschien inderdaad op het eerste gezicht niet de moeite van het fotograferen waard zijn,’ probeert S, die mij vergezelt, heel beleefd.

Xanthiathippe zwijgt. Ze opent haar garagepoort en stapt, zwijgend, in haar auto. Ik vraag haar waarom ze zo spreekt, waarom ze zo geprikkeld is. Ik wil haar toefluisteren dat ik haar garage, door hem te fotograferen, móóier wil maken – maar ik houd mij in. Dat ik wil dat ze voortaan altijd met meer vreugde haar auto zou komen ophalen – maar ook dat zeg ik niet. Dat ik graag zou hebben dat we in een wereld zouden leven waarin iedereen al was het maar een klein beetje vriendelijk met elkaar zou omgaan.

Ze zwijgt. Ze start haar auto.

Een kwetsbare positie, eigenlijk, ik moet de aanvechting onderdrukken om de garagepoort dicht te klappen. Dan kan dat mens in haar eigen uitlaatgassen stikken. Maar ik doe het niet. Ik bedoel, ik doe niets, ik kijk toe hoe die mevrouw haar auto uit de garage rijdt, uitstapt, de kanteldeur neerlaat, opnieuw in haar auto stapt en wegrijdt. Ze kijkt zelfs niet meer om.

dinsdag 11 september 2007

1159 / Saint-Jean-de-Buèges 3

Dag 12 van verhoogde helderheid en concentratie

070901 - Ik lig achterover op het gras tussen mensen die mij lief zijn en ik kijk naar de overwaaiende wolkjes. Daartussen is hier en daar een ster zichtbaar. Ik sprak met J over Pink Floyd, dat het nu blijkbaar niet meer zo erg is om dat goed te vinden, en over de platen die ze maakten. Vooral de latere, maar dat heeft wellicht vooral met onze leeftijd te maken: we zijn te jong om bijvoorbeeld A Saucerful of Secrets nog ‘bewust’ te hebben meegemaakt. Voor ons ook geen ‘Be Careful With That Axe, Eugene’. Neen, we blijven in onze terugblik steken bij Wish You Were Here, Animals… Ik vertel over mijn herinnering aan de live-uitvoering van The Wall in 1980 in de wielersporthal van Dortmund: ‘Das Jahrhundert Ereignis’, spelde een groot spandoek boven de ingang. Daar, voor de show, deelden zeloten pamfletten uit met de aanmaning om ons vooral toch maar niet door de – in hun ogen – negatieve boodschap van het spektakel te laten beïnvloeden. Zij onderschreven duidelijk niet het parool ‘We don’t need no education’. Ik dacht ook aan Meddle, de piepgeluiden van ‘Echoes’, hoe ik daar samen met B in een hippieachtige mood naar luisterde. Zoals vanavond eigenlijk, ook horizontaal, ook met graagte overgeleverd aan een alles-is-goed-stemming. De mensen rond mij babbelen, op de achtergrond spelen kinderen die even vergeten dat dit de voorlaatste vakantieavond is, en ik lig verzoend naar de wolken te kijken.

*

070903 - De vier Belgische hardloopsters behalen op de wereldkampioenschappen brons op de vier maal honderd meter. Een camera volgt hen tijdens de race en bij de vreugdetaferelen achteraf. Al bij het overschrijden van de eindstreep zie je hoe blij Kim Gevaert is. Onvermengd, niet gespeeld, niet verwend. Dan loopt ze uit, en begint te… huppelen. Ze maakt van die heel erg vertederende vreugdesprongetjes en – jawel, ik ben van vlees en bloed – wat ziet dat achterwerk er welgevormd uit onder dat spannende sportersbroekje! (Sommige Chinese atletes dragen nog van die flapperende shorts.) Dan vallen Gevaert en de inmiddels op haar stappen teruggekeerde eerste loopster elkaar in de armen, wat later vervolledigen twee en drie dit kwartetje in een rondedans van oprechte vreugde. De nationale evenwichten worden, onder die inderhaast erbij gehaalde Belgische vlag, mooi gerespecteerd: twee Vlaamse meisjes, één Waalse en een kleurlinge.

1158 / Saint-Jean-de-Buèges 2

maandag 10 september 2007

Dag 11 van verhoogde helderheid en concentratie

070831 - Live and let die van Paul McCartney in zijn Wingsperiode. Het was op de radio daarnet. Toen mocht het nog ongegeneerd bombastisch zijn. Maar hoe kunstig steekt het niet in mekaar, met afwisselingen van rustig en hard, plotse wisselingen van tempo, gemoed en bezetting. Drie songs voor de prijs van één. En McCartney die met zijn stem de hele schaal afwerkt, van stevig brullende rocker tot zoetgevooisde bard. Straf, hoor!

1157 / Saint-Jean-de-Buèges 1

Saint-Guilhem-le-Désert 3

zondag 9 september 2007

1156 / Saint-Guilhem-le-Désert 2

50 * 27,40 * 1477

Vanwege de wind, een stevige noordnoordwester, besluit ik in Nieuwege een noordelijke koers aan te houden, ten einde in het laatste stuk zeker van de rugwind te kunnen profiteren. Zo kom ik op onbekend terrein: na eerst op een doodlopend baantje te zijn beland (op de radio laten ze net het nieuwe hitje van Nathalie Imbruglia horen), kom ik in Vlissegem, waar een stomdronken fietser net uit de berm kruipt; het vakantiedorp van De Haan, waar op het gemeentebord verkeerdelijk een koppelteken tussen beide woorden staat; Blankenberge, waar late zomergasten hun fietsen op hun campingcar bevestigen; Zeebrugge. ’t Is een helletocht van rode lichten en abominabele fietspaden, die met een snelheid van boven de 25 meer stuurmanskunst vergen dan dat ze veiligheid bieden – niet het ideale parcours dus voor een rustig ritje. Vooral het in een afzonderlijke bedding aangelegde ‘fietspad’ langs de windmolens van de Pathoekeweg is een aanfluiting.

Dag 10 van verhoogde helderheid en concentratie

070831 - Zo rond half vier kom ik tot de vaststelling dat er van slapen niet veel meer in huis zal komen, ik denk aan de weidse horizonten van lectuur en cultuur die op me wachten – en dus sta ik op. Je zou gek zijn om te blijven woelen.

Omdat ik wil weten wat Anderlecht er de vorige avond van gebakken heeft, besluit ik naar de loop van het avondjournaal te kijken. Voor ik het weet beland ik in de heruitzending van een cultuurprogramma op Antenne 2. (Terwijl Kanaal 2 en VT4 onversneden seksadvertenties plaatsen, maakt Canvas de nacht rond met loops van journaals en houdt Antenne 2 insomniaque intellectuelen bij de les. Hoewel, nu ik er zo aan denk, welk cultureel programma zou Canvas in godsnaam in de nachtelijke loop moeten steken?)

Op Antenne 2 dus is de niet onaardige Mademoiselle K geheel en al live, maar dus wel al voor de zoveelste keer, uiting aan het geven aan het feit dat iets haar vexeert. Daarna is het de beurt aan Florent Marcie. Wat die man te vertellen heeft, en de manier waarop, haalt me helemáál uit mijn slaap. Tien jaar geleden schoot hij in Tsjetsjenië beelden, die hij nu heeft bewerkt tot de documentaire Itchkérie Kenti. Marcie, die een essay aan het schrijven is over beeldvorming (onder de titel Autopsia), had het over het formatiseren van het nieuws. Wat niet in een format van 26 of 52 minuten kan worden gepropt, kan geen nieuws zijn en is het dan ook niet. ‘Over tien jaar zal er geen oorlog zijn geweest in Tsjetjenië, zal Grozny niet door de Russen zijn verwoest, zal er geen Tsjetsjeense diaspora zijn. Tenzij wij het alsnog kunnen tonen.’ De ontologie van de media: als er geen beelden van zijn, heeft het niet bestaan. ‘Maar uw documentaire duurt meer dan twee uur’, vraagt de als advocaat van de duivel vermomde presentator. ‘Oui, et alors? U denkt toch niet dat ik in Tsjetsjenië mijn leven heb gewaagd om een programmaatje van 26 minuten te maken?’

1155 / Saint-Guilhem-le-Désert

vrijdag 7 september 2007

1154 / Montpellier 7

Mijn woordenboek (163)

AFBIJTEN

Wie de spits afbijt kan op applaus rekenen. Hij lijkt moedig, maar kan ook lafheid worden aangerekend. ’t Is moedig om als eerste aan te treden: je overwint je eigen schaamte en faalangst en je plaatst jezelf boven de schaamte en faalangst van de anderen. Maar het heeft toch ook altijd iets van: er vanaf willen zijn, zo snel mogelijk de last van de vrees en onzekerheid van zich af willen werpen. De druk van het nog-moeten weegt blijkbaar zwaarder door dan het vermogen en de wil om in extremis, uit de waarneming van het aantreden van de anderen, nog wat extra ervaring te putten, en de motivatie om het béter te doen. Overigens klinkt, net zomin als de moed van de spitsafbijter onversneden is, ook het applaus dat hem te beurt valt niet helemaal oprecht: de opluchting van de minder moedigen is daarin hoorbaar.

1153 / Montpellier 6

Montpellier 4 & 5


donderdag 6 september 2007

Dag 7 van verhoogde helderheid en concentratie

070827 - Ik word wakker uit een droom waarin, ik weet niet meer waar en bij wie, een abstract schilderij aan de muur hangt. En ik herinner mij de voorkeur die Ton Lemaire in Met open zinnen uitspreekt voor figuratieve schilderkunst, of toch een schilderkunst die iets voorstelt en zich niet verliest in conceptuele frivoliteiten, en ik moet ook denken aan de tentoonstelling die de door Daniel Auteuil gespeelde kunstschilder in Dialogue avec mon jardinier opdraagt aan zijn overleden vriend de tuinman, met allemaal voorstellingen van dingen die die tuinman na aan het hart lagen: een gieter, een courgette, zijn gele gummilaarzen, enzovoort. De schilderijen waren van een ontroerende, ontnuchterende eenvoud – ze hadden iets van illustraties in een kinderboek, maar hadden toch ook een ontegensprekelijk plastische kwaliteit. En dan, nog altijd voor zes uur deze ochtend, moest ik denken aan de zelfcommentaar die de regisseur van de film op zijn eigen film levert door een vernissagescène in te lassen, waarin op niet mis te verstane wijze de draak wordt gestoken met dat abstracte, intellectualistische en welbeschouwd zeer vrijblijvende conceptualisme, dat zich door zijn vaagheid en onaantastbaarheid perfect leent voor commercieel gesjacher, waarover niemand echt zijn gedacht durft te zeggen maar dat alles bij elkaar geen zinnig mens aanspreekt en volstrekt gratuit en onbelangrijk blijft. Dan liever de kitsch van de duidelijke voorstelling – en dat is precies wat Dialogue avec mon jardinier pretendeert te zijn: niet meer dan dat. Duidelijk, eenduidig, gevoelig, eenvoudig. Maar mooi en voor vele mensen begrijpelijk.

De kunst van het kijken (6)

Dit is de zesde aflevering in een reeks die is gebaseerd op het boek Jon Thompson, De kunst van het kijken, Ludion, 2006. De auteur bespreekt een tweehonderdtal ‘moderne’ schilderijen.
De opzet van deze stukjes is dat ik eerst beschrijf wat en hoe ik zie, pas nadien de tekst van Thompson lees en zo nodig mijn ‘lezing’ van het schilderij aanvul.


Gustave Moreau, Jong meisje met het hoofd van Orfeus (1865)

Een vrouw met een hoofd en een dubbelfluit in haar armen. Of is het een lier? Dat moet dan de lier van Orfeus zijn, zoals de titel me aangeeft. De vrouw is langoureus, gelaten. Ze draagt een uitgelezen gewaad. En verder is er somberheid en een symboolzwangere omgeving met alpinistische fluitspelers op een rots en warempel twee schildpadden (in de rechterbenedenhoek) die ook wel iets zullen willen betekenen. Natuurlijk zie ik dat allemaal, maar het zegt me niets en eigenlijk zie ik niets. Dat symbolistische is er te veel aan, dat doet het niet meer in mijn symboolblinde tijd. We kennen al die codes niet meer, we hebben er lak aan, we hebben genoeg aan wat zich hier en nu aandient.
Dit schilderij confronteert mij met mijn ongenuanceerde en wellicht onbezonnen afwijzing. Ik vind die voeten te groot, die hele situatie zo gewrongen als maar kan, het koloriet ziekelijk. Waarom is de linkerhelft van het schilderij overvol en de rechterhelft leeg? Die hele wufte sfeer roept me Huysmans’ A Rebours voor de geest, en daarin die nare estheet Des Esseintes.

Thompson:

Dit meisje op het eiland Lesbos heeft net het hoofd en de lier van Orfeus gevonden. De Menaden in de Hebron hebben Orfeus verscheurd omdat hij niet aan de verleiding heeft kunnen weerstaan om achterom te kijken tijdens zijn poging om zijn door een slangenbeet gestorven Eurydike uit de onderwereld terug naar het leven te brengen.
(Menaden, of maenaden, zijn bacchantes ofte zeer fysieke dames die zich met graagte overgeven aan de cultus van Dionysos – en daar verwijzen dan die fluitspelers op de rots naar. Hun dionysische – wilde, wulpse, extatische – muziek staat tegenover de beredeneerde, koele, verstandelijke muziek van Apollo, die ook door Orfeus op zijn lier werd gespeeld.)

Gustave Moreau verzette zich tegen de apollinische impressionisten. Hij wou, weg van de beredeneerde observatie van het zichtbare, een terugkeer naar het mystieke en het gevoel. Rijke stoffering en ornamenten zijn hem daarbij behulpzaam.

(Over de schildpadden zegt Thompson niets.)

Overschrijven (70)

België is twaalfde beste land om in te leven

België staat twaalfde op een internationale ranking volgens kwaliteit van leven. Ons land scoort vooral op gebied van kinderwelzijn en volksgezondheid. Dat blijkt uit een onderzoek dat de economieën van 183 landen onder de loep neemt.

Noorwegen voert de lijst aan, gevolgd door IJsland en Australië. België eindigt in de lijst van grootste economieën op de zeventiende plaats en qua koopkracht eindigt ons land als twintigste. De enige lijst waarin België op de eerste plek eindigt, is die van het televisiebezit. Liefst 99,8 procent van de huishoudens hebben een toestel in huis.

De Standaard online, 6 september 2007

Montpellier 3

1152 / Montpellier 2

woensdag 5 september 2007

Dag 6 van verhoogde helderheid en concentratie

Er is een landschap, in de buurt van Brakel, met een molen in de verte en nevel die, in de opeenvolgende lagen van dit coulisselandschap, met verschillende dichtheden perspectief creëert…

*

070826 - ‘…wij zijn bang te geloven, omdat wij bang zijn bedrogen te worden.’De eerste bijdrage in Wim Kaysers Het boek van de schoonheid en de troost is van Tatjana Tolstaja. Zij vertelt over haar bezoek aan een kerk in Ravenna, waar op het plafond een mozaïek te zien is met een voorstelling van het paradijs. Nuja, te zien, er is niets te zien want daarvoor is het te donker in de kerk. Je moet geld in een automaat steken en dan floept er voor een paar seconden een licht aan. Niemand steekt geld in de automaat, iedereen wacht op iedereen. Tot Tolstaja uiteindelijk een munt in het apparaat hoort vallen, en het licht aanflitst. Een paar seconden is het paradijs te zien, en dan is het weer donker. Er valt opnieuw een munt in het apparaat, en zo gaat het een paar keer. Tolstaja wil weten wie die munten in het apparaat steekt, ze ziet dat het een man is die voorovergebogen in een rolstoel zit. Hij is blind. Zijn begeleidster vertelt hem wat er op het plafond te zien is… ‘We zijn duizend keer blinder dan deze oude man in zijn rolstoel’, besluit Tolstaja. Wij bevinden ons in een duisternis en weigeren te geloven dat er in die duisternis iets bestaat. Voor wie ons influistert wat er te zien is, stoppen wij onze oren dicht.

35 * 28,37 * 1427

De miezer waarin ik vertrek, wordt mot, en de mot driezel, en dan staat er nog een stevige tegenwind, maar ik bijt door: ik heb mijn zinnen gezet op deze rit. Honderd meter voor mij uit rijdt iemand een halve kilometer trager dan ik, we kunnen het misschien op een akkoordje gooien. Maar net op het ogenblik dat ik aansluit, draait hij linksaf weg. Gelukkig wordt het ergens halfweg tussen Brugge en Zandvoorde droog. Rechts van mij stijgt een blauwe reiger op uit de kanaaloever. Hij lijkt naar links te zullen vliegen, ik deins al terug voor die scherpe dolksnavel, maar dan ziet het dier mij en verandert van koers. In ornithologisch opzicht is het een mooie rit: behalve deze en enkele andere reigers, zie ik net na het keerpunt op het grondgebied Bredene enkele kauwen een bruine kiekendief opjagen en, wat verderop, ergens tussen Stalhille en Houtave, wel honderd boerenzwaluwen op de elektriciteitskabel – wat welbeschouwd niet zo’n vrolijk makende observatie is want, jawel, ’t is weer voorbij…

L'Hérault 5


Vernieuwen en verbeteren

Op de radio was er vanmorgen een debat met Mark Eyskens en Vic Anciaux over – zo blijkt uit peilingen – de toenemende hang bij Vlamingen naar onafhankelijkheid. Eyskens en Anciaux zijn al wat ouder, bezadigder, rustiger en minder mediagetraind, ze hechten nog aan welvoeglijkheid en elkaar beleefd laten uitspreken, en ze hebben bovendien over het onderwerp verstandige dingen te zeggen.

Het contrast tussen deze beide heren van stand en het ‘vernieuwde’ Radio 1 was dan ook groot. Al voor acht uur (het debatje kwam erna) had Liesbeth Imbo het razend enthousiast aangekondigd: ‘Ik kijk heel erg uit naar dat debat.’ Het is opvallend, overigens, hoeveel enthousiaster de Radio 1-mensen zijn na de vernieuwing. Dat is hen duidelijk zwaar ingepeperd. Maar goed. Tijdens het debat werden Eyskens en Anciaux, geheel volgens de heersende journalistieke zeden, voortdurend onderbroken door Imbo, die nochtans zelf niet echt haar best deed om haar vragen zo kort mogelijk te houden. En op het eind was het werkelijk gênant om te horen hoe Eyskens, hoewel druk verwikkeld in de toelichting bij een zeer interessante finesse van de communautaire problematiek, quasi de mond werd gesnoerd door een bijzonder klokvast reclameblok. Waar beide éminences grises ongetwijfeld het idee hadden dat ze een mooie inleiding hadden gegeven en nu écht van wal konden steken, werden ze bedankt voor de moeite en vakkundig uit de studio geborsteld.

De commentaren op het forum van De Standaard liegen er niet om. Ook deze vernieuwing lijkt geen verbetering.

1151 / Montpellier 1

dinsdag 4 september 2007