woensdag 31 augustus 2022

22.3 * 41,9 * 22,2 * 143,3

 Moerbrugge - Beernem - Moerbrugge - Brugge - Sint-Kruis

LVO 222

Naar aanleiding van het cancelen van de Karl May-avonturenboeken over Winnetou en Old Shatterhand plaats ik hier een fragment uit Het maaiveld, het derde deel van mijn autobiografie Het leven als voorlopige oplossing. Dat derde deel kunt u bestellen door 17 euro over te schrijven op BE72 7380 1628 5716 van Pascal Cornet met de vermelding ‘Het maaiveld’, uw adres én uw e-mailadres. Meerdere exemplaren bestellen kan uiteraard ook. Het boek wordt u dan in oktober opgestuurd of bezorgd. De prijs is inclusief de kosten die daarvoor worden gemaakt.

 

*


Ik lag languit op de bank Winnetou, het grote opperhoofd van Karl May te lezen. Geen stripbewerking of ingekorte versie, neen, de Prisma-pocketuitgave met meer dan driehonderd dichtbedrukte pagina’s. De directeur verwonderde zich hierover. Mijn moeder deed er nog een schep bovenop: ‘Maar mijnheer Vervaecke, dat las hij vorig jaar al.’

Ik vond dat chique van mijn moeder. En het was niet eens gelogen! Want inderdaad, ik had dat boek al een eerste keer tijdens het eerste leerjaar gelezen. De woorden die ik toen nog niet kende zocht ik op in een verklarend woordenboek. Dat was een fantastische ervaring. Ik beleefde twee avonturen tegelijk! Enerzijds maakte ik kennis met de helden Old Shatterhand en Sam Hawkins et tutti quanti en las ik het relaas van de aanleg van een spoorweg, steeds verder naar het westen, tot in het jachtgebied der Apaches waar Old Shatterhand niet enkel een vrij platonische fascinatie voor de zus van het grote opperhoofd opvatte maar een zo mogelijk nog intensere en – zo besef ik nu – nauwelijks verhulde onderhuidse homo-erotische bloedbroederschap met Winnetou zelf, die zich van een ‘Berendoder’ genaamd geweer bediende. (Old Shatterhand verkoos het verkopen van opdoffers met zijn vuist boven het vuren met zijn ‘Henrybuks’.) Dat avontuur, het verhaal zeg maar, kreeg anderzijds een parallel in het avontuur van het lezen ervan: de spectaculaire sensatie dat je jezelf uren en dagen kon verliezen in een schamel uitgegeven pocketje, en dat zich in die aanvankelijk nog moeizaam te ontcijferen tekst een hele wereld opende, een universum van gevechten en veroveringen en emoties, en van omzwervingen die je kon volgen op het kaartje op het achterplat waar, rudimentair, de route stond aangegeven die Old Shatterhand schijnbaar op het Noord-Amerikaanse, nog grotendeels onontgonnen continent maar in werkelijkheid louter en alleen in Karl Mays verbeelding had afgelegd – want ja, wat was het een ontluistering veel later te vernemen dat Herr May nooit in Amerika was geweest! (Zoals het nog veel later zeer ontluisterend was ergens te moeten lezen dat Karl May de lievelingsauteur was van Adolf Hitler!)

Ik ging heel erg op in die boeken over Winnetou en Old Shatterhand. Het eerste deel herlas ik vele malen. Ik denk niet dat ik sindsdien ooit nog een en hetzelfde boek zo vaak heb herlezen – of het zou De avonden van Gerard Reve moeten zijn. Uiteraard identificeerde ik me met de Europese en uitermate blanke Old Shatterhand. Karl May voerde hem als ik-figuur op, waardoor ik mij nog nadrukkelijker aan hem verbond. Schieten en vijanden doden deed Old Shatterhand zo weinig mogelijk: hij was immers een beschaafde christenmens! Zijn naam dankte hij aan zijn verschroeiende uppercut. Ik ging zo intens op in deze pacifistische en altijd het goede nastrevende held, dat ik op een dag een keer een straatvriendje, dat in een louter in mijn verbeelding bestaand en dus niet vooraf aan hem kenbaar gemaakt scenario van het destijds universele spel ‘Cowboy-en-Indiaantje’ door mij een nevenrolletje toebedeeld had gekregen, een Old Shatterhandiaanse uithaal verkocht. Anders dan ik, op basis van mijn lectuur, had verwacht, viel mijn vijand niet in zwijm. Er kwamen wel tranen bij kijken, en ik heb dit slachtoffer van mijn tijdelijk onvermogen om een gezond onderscheid te blijven maken tussen fictie en werkelijkheid na dit incident nooit meer teruggezien.

Ik begon mijn interesse voor de boeken van May te verliezen vanaf het punt waarop het personage Old Shatterhand, na het deeltje De dood van Winnetou (hartverscheurend!), wordt ingeruild voor een zekere Kara Ben Nemsie en May het actieterrein verlegt naar het in mijn ogen veel minder boeiende Midden-Oosten, waar geen grizzlyberen en wilde mustangs maar enkel saaie kamelen (twee) en dromedarissen (één bult) leefden. Bovendien komt het me nu voor dat die verhalen niet meer in de eerste maar in de derde persoon werden verteld, wat de kans op identificatie verkleinde.

6568

Tourcoing (F) - 220731

 

6567

Tourcoing (F) - 220731

 

dinsdag 30 augustus 2022

notitie 283

NACHTELIJKE RIT

 

Voor ik het goed en wel besef is het al half elf geworden. Het etentje was lekker, ik zag een paar oude vrienden terug en er viel van alles te bespreken. De tijd vlóóg. Maar nu moet ik terug naar huis. 35 kilometer. Op de fiets. En het is geen elektrische.

Ik wist het op voorhand dat mij nog een pittig ritje wachtte, maar eens het zover is, voelt het toch wat oncomfortabel aan om met een voldane maag door de duisternis naar huis te fietsen. Terwijl ik zie dat G. binnen in het restaurant (het zeer sympathieke etablissement De Verloren Hoet, Hansbeke) zijn gitaar uit de beschermhoes haalt en dus van plan is het overgebleven gezelschap op enkele liedjes te trakteren, vat ik de terugtocht aan. Ik ken de route uit het hoofd. Dit keer fiets ik niet langs het kanaal, waarlangs ik in de vooravond naar hier ben gereden maar langs de hoofdweg: via Zomergem, Ursel, Knesselare en Oedelem. Langs het kanaal is er geen verlichting, en bovendien moest ik er op de heenweg ter hoogte van Aalter een omweg nemen omdat er werd gewerkt aan het fietspad. De N461 en, vanaf Knesselare, de N337 zijn verlicht – spaarzaam verlicht, maar toch genoeg om eventuele obstakels en oneffenheden te vermijden. Die er niet zijn want tot mijn grote genoegdoening kan ik vaststellen dat het fietspad, dat vroeger in erbarmelijke staat verkeerde, vernieuwd is en ook verbreed, zodat ik zonder probleem een stevige tred kan handhaven.

Het is een vreemde ervaring om anderhalf uur op een verlaten weg in het donker te fietsen. De wind – ik had tegenwind verwacht – is gelukkig gaan liggen. Andere fietsers zijn er niet. Autoverkeer is er nauwelijks – over het hele traject zie ik een stuk of twintig voertuigen waaronder één zeer luidruchtige landbouwtractor. Ik denk aan vroeger tijden, toen ik hier zelf vaak met de auto reed. Ik kende elke bocht van het traject tussen Gent en Brugge. Ik verkoos deze weg boven de autosnelweg omdat ik hier eens sportief kon rijden. Snelheidsbeperkingen en alcoholcontroles waren toen nog niet aan de orde. Ik sneed keurig de bochten aan en vertraagde voorbeeldig in de dorpskernen – maar dat laatste toch niet zo ijverig als ik het nu zou doen. Aangezien ik geen auto meer heb, word ik evenwel met dat probleem niet geconfronteerd. Met mijn fiets rijd ik gezapig 22 per uur en niemand heeft last van mij. Bekeurd worden kan ik niet want ik dronk de hele avond water en mijn fietsverlichting is ook in orde!

Ik merk de veranderingen op. Ik krijg de indruk dat de afgelopen veertig jaar meer huizen zijn verbouwd en afgebroken dan dat er in hun oorspronkelijke staat zijn blijven staan. In Ursel zijn de cafés op het pleintje dicht. Enfin, het enige café dat is overgebleven. De oude afspanning – het woord ‘afspanning’ stond nog in sierlijke kapitalen op de gevel geverfd – is afgebroken en vervangen door een appartementenblok, zoals in onze dorpen overal tegenwoordig oude gebouwen door blokkendozen worden vervangen. Mijn Vlaanderenland verandert onophoudelijk. Enkel het tracé van de weg is blijven liggen. De koeien in de weiden doen dat ook – al zijn het ondertussen wel andere koeien.

Alles is uitgestorven. Breedbeeldschermen hullen de woonkamers in blauw licht. De meeste mensen deugen en zijn al gaan slapen, krijg ik de indruk. Ik zie geen levende ziel. Of toch, in Knesselare fietst een groepje jongemannen luidruchtig op huis af. Ook in Oedelem staan nog wat jongeren op straat. Op het terras waar ze, veronderstel ik, net nog waren, worden de stoelen op elkaar gezet. Uiteindelijk bereik ik de Brugse Gentpoort. Ik fiets dwars door het centrum, over de comfortabele kasseien van mijn ‘fietsstad’. Op de Markt en de Eiermarkt is het uitgangsleven nog niet uitgedoofd, maar toch wel al duidelijk op zijn retour.

6566

Langs de N43 Kortrijk-Menen - 220731

 

6565

Langs de N43 Kortrijk-Menen - 220731

 

maandag 29 augustus 2022

notitie 282

GNÔLE

 

Omdat ik – uiteraard – geschokt was door de laffe aanslag op 12 augustus in Chautauqua (VS) ben ik dan eindelijk eens begonnen aan de 30 centimeter Rushdie die hier al vele jaren ongelezen stof staan te vergaren. ’t Zal hem wel niet rapper uit zijn ziekenhuisbed halen, maar deze kleine blijk van verontwaardiging ben ik hem toch wel verschuldigd. En dus haal ik er, ter inleiding op een paar lijvige romans, Joseph Anton bij, het autobiografisch verslag van zijn jaren van verborgen leven, op de vlucht voor de fatwa die over hem was uitgesproken. Een verborgen leven dat maar al te nodig was, de moslimfanatici kennende die sindsdien op verschillende plaatsen in de wereld duidelijk hebben laten zien waartoe ze in staat zijn. Tot en met de messteken waarmee een van hen de 75-jarige Indiaas-Britse schrijver op 12 augustus naar het leven stond.

Joseph Anton is een zeer gedetailleerd en met 700 bladzijden ook zeer uitvoerig verslag. Misschien wat té uitvoerig. Goed en meeslepend geschreven is het wel. En zeer instructief. Het boek brengt tal van interessante weetjes aan het licht, ook betreffende schrijvers: zo is Rushdie, zeer begrijpelijk, bijzonder alert voor hoe zijn collega’s reageren op wat hem is overkomen.

Verrassend is het te vernemen dat de Egyptische schrijver Naguib Mahfoez (1911-2006) in 1994 net als Rushdie in 2022 in de nek werd geraakt bij een aanslag met een mes. Het motief was hetzelfde: Mahfoez had een boek geschreven (Kinderen van Gabalawi) dat moslimfundamentalisten onwelgevallig was. De Egyptische Nobelprijswinnaar (1988) had zich na de fatwa die in 1989 over Rushdie werd uitgesproken aan diens zijde geschaard door de houding van Khomeini als ‘intellectueel terrorisme’ te bestempelen – wat Rushdie in zijn boek vermeldt. (144) Maar het is dan toch merkwaardig om te moeten lezen dat Mahfoez later zijn kar keerde: ‘vervolgens schoof hij naar het tegenovergestelde kamp en verklaarde dat “Rushdie niet het recht had om wat dan ook te beledigen, en zeker niet een profeet of iets anders wat heilig wordt geacht”.’ (144)

Rushdie ergert zich al evenzeer aan John Berger, die zich ook niet bepaald solidair toont. Dat stemt mij onbehaaglijk want ik schat het werk van Berger, meer bepaald zijn arbeideristische trilogie De vrucht van hun arbeid, hoog in. Blijkbaar vindt Berger dat de stem van het volk, in casu de hysterische moslimmassa’s die zich achter hun dictatoriale ayatollahs scharen, zwaarder doorweegt dan de morele verwerpelijkheid van het aanzetten tot moord en dan de vrije meningsuiting van schrijvers, een recht dat hemzelf toch na aan het hart zou moeten liggen.

In een recent artikel voor Apache over Daniël Robberechts komt Karl van den Broeck terug op deze kwestie. Hij heeft het over een ‘boze tekst van Robberechts over de Britse schrijver John Berger, die in 1989 Salman Rushdie had aangemaand om The Satanic Verses zelf uit de handel te nemen. Hij had de woede van de moslims tenslotte willens wetens over zichzelf afgeroepen, vond hij.’ Ik zoek en vind die boze tekst van Robberechts in de postuum uitgegeven essaybundel Een leven lezen, die ik 27 jaar geleden kocht en las en sindsdien niet meer heb aangeraakt. Tot nu dus.

Robberechts fileert de argumenten van Berger en haalt er de graten uit: foute aannames, drogredeneringen, retorische trucs. Hij legt bloot hoe Berger zijn solidariteit met de Alpijnse boerengemeenschap, waar hij al geruime tijd woont, doet overslaan naar de massa der onbegrepenen in de moslimwereld. Dat komt overeen met wat Rushdie schrijft: ‘Er waren vele linkse lieden – Germaine Greer, John Berger, John le Carré – voor wie het idee dat de massa’s ongelijk hadden onverteerbaar was.’ (145) Bergers verdediging van ‘het heilige’ – geheel in lijn met Mahfoez – is volgens Robberechts ook discutabel: ‘Berger lijkt hier zonder meer te aanvaarden dat er heilige teksten bestaan die door geen andere tekst aangetast mogen worden.’ (130) En wat verderop in dat essay staat: ‘wat me hier heel wat te denken geeft, is dat Berger zo nodig een religieus taalgebruik moet aanwenden om zijn gevoel te vertolken’ (133). Het doet Robberechts vermoeden dat de uitgeweken Brit daar hoog in de Alpen ‘misschien’ in die mate ‘diep in zijn glas “gnôle” [heeft] gekeken dat hij dat standpunt op zo’n dubieuze manier ging verdedigen’ (130).

 

Salman Rushdie, Joseph Anton (2012; vertaling Martine Vosmaer, Els van der Pluijm en Karina van Santen)
Daniël Robberechts, ‘Berger versus Rushdie’ in: Een leven lezen (1995)

6564

Langs de N50 Brugge-Kortrijk - 220731

 

6563

Langs de N50 Brugge-Kortrijk - 220731

 

zondag 28 augustus 2022

notitie 281

KASSAPANNE

 

Er was een probleem aan de kassa. De caissière, een jobstudente, stak niet onder stoelen of banken dat ze het niet leuk vond. ‘Alles wat kan misgaan, is deze voormiddag al misgegaan.’ Het was half twaalf.

Wat was er aan de hand? Er was ‘een internationaal probleem met de betaalkaarten’, legde het meisje voor de zoveelste keer uit aan de zoveelste klant die wat meer geduld dan gewoonlijk had moeten opbrengen. Die zoveelste klant was de man die voor mij zijn aankopen op de band had gelegd. Het meisje scande de goederen en vroeg aan de man of hij cash kon betalen. Neen, dat kon hij niet: het betalen zou met de kaart moeten gebeuren. Dan was het hopen geblazen. ‘Nu eens doet hij het, dan weer niet.’ Zo sprak het meisje. Wij ‘hij’ was, werd niet gespecificeerd. Het systeem? In elk geval een onzichtbare, niet-aanwezige en niet ter verantwoording te roepen entiteit.

Het was een onduidelijke, heikele situatie. Na enkele pogingen lukte het de man om met zijn bankkaart te betalen. Of lukte het ‘hem’, laat ons zeggen ‘het systeem’, om zijn betaling te aanvaarden. De klant toonde zich geduldig ten aanzien van het meisje: zij kon er immers niets aan doen. ‘Ach,’ verzuchtte de studente, ‘niets werkt hier vandaag.’ Ik mengde mij in het gesprekje. ‘Dat is niet juist,’ zei ik. ‘Jij werkt hier toch?’ ‘Ja,’ antwoordde ze. ‘Ik werk hier.’ ‘En jouw collega ook,’ voegde ik er nog aan toe en wees naar de student aan de belendende kassa, met wie de caissière rug aan rug zat en die met dezelfde problemen werd geconfronteerd. Ik bedoelde het goed, maar vroeg me toch af of mijn peptalk goed aankwam. Het meisje begon met het inscannen van mijn boodschappen. Ik stak mijn klantenkaart alvast weg, op die paar spaarpunten zou het niet aankomen.

‘Ik betaal wel cash,’ zei ik. Dat kon ik omdat ik net enkele briefjes was gaan ophalen aan de automaat in mijn bankfiliaal – waar overigens al enige tijd geen levende mens meer te bespeuren valt. Ook hier heeft ‘het systeem’ het overgenomen, blijkbaar. De studente kon mijn inlevingsvermogen en tegemoetkomendheid appreciëren. Nu moest zij naar 24,42 euro teruggeven op de twee briefjes van 20 die ik haar toestopte. Ze tikte het bedrag in, in de verwachting dat de kassalade met muntjes zou openrollen. Dat deed desbetreffende lade niet. Het meisje zuchtte. ‘Werkelijk niets lukt vandaag.’ ‘Niet juist,’ zei ik, ‘daarnet lukte het met de vorige klant.’ Ik voelde me betweterig en betuttelend, terwijl ik enkel maar een hart onder de riem wilde steken. ‘Het ergste is dat iedereen zich dan boos maakt, terwijl ik er toch niets aan kan doen,’ zei het meisje. Opnieuw moest ik haar corrigeren: ‘Maar ik maak me toch niet boos? Dus maakt niet iedereen zich boos!’ ‘Dat is waar,’ zei het meisje. ‘U maakt zich inderdaad niet boos.’ En er kon een glimlach af. Ik had met haar te doen.

Uiteindelijk ging de muntjesbak toch open en kon de interimcaissière me het wisselgeld toestoppen. ‘Nog een fijne dag,’ mompelde ik – maar ik weet niet precies of mijn half ingeslikte wens nog hoorbaar genoeg was. Het meisje was ondertussen alweer met de volgende klant bezig, opnieuw met dezelfde uitleg over het systeem en dat alles al de hele voormiddag misging.

6562

Brugge, Gieterijstraat - 220730

 

6561

Zeebrugge - 220727

 

zaterdag 27 augustus 2022

Mariano Cohn en Gaston Duprat, Competencia oficial

notitie 280

SPIEGELPALEIS

Wat zou het geven, als je, bijvoorbeeld, Marijn Devalck samen met, gesteld dat die nog onder ons zou zijn, Julien Schoenaerts in één en dezelfde film als twee hoofdrolspelers tegen elkaar zou uitspelen? Iets dergelijks typeert de verhouding tussen de Argentijn Oscar Martínez, die lange tijd niet verder is geraakt dan nogal banale tv-series en pas sinds enige jaren in serieuzere prenten mag meespelen, en de veel gerenommeerdere Antonio Banderas. Zij staan in Competencia Oficial van Mariano Cohn en Gaston Duprat tegenover elkaar als de populaire entertainer en de highbrow acteur. Maar de een moet zeker niet voor de ander onderdoen: zij leveren allebei een schitterende prestatie af in een film die – uitgerekend – gaat over wat goed acteren is.

Competencia Oficial is een film over film. Het had eigenlijk net zo goed een theaterstuk kunnen zijn. We zien een zeer beperkt aantal acteurs aan het werk in een leeg museaal gebouw. In de onaangeklede ruimten van deze state of the art hypermodernistische architectuur komen de soms heftige emoties bijzonder goed tot uiting. De kille en lege architectuur leent zich tot een uitstekende fotografie waarin lijnenspel en perspectief een prominente rol spelen.

Een topregisseuse krijgt de opdracht om met de twee beste acteurs van het land een roman te verfilmen over twee onderling zeer verschillende broers die geconfronteerd worden met een tragisch ongeluk. Het is mij niet duidelijk geworden over welke roman het gaat – ja, zelfs of het een bestaande roman is. Het doet er volgens mij niet echt toe want dat romanverhaal is maar het kader dat het regisseursduo Cohn-Duprat toelaat om het over acteren te hebben, over waarheid en leugen, realiteit en fictie, over de suspension of disbelief, over film. Wat is goed acteren? Je moet je in de geest van het personage kunnen verplaatsen. Je moet dus een ander kunnen zijn. We zien Banderas en Martínez vaak in spiegels kijken, maar ook recht in de camera: ze confronteren zichzelf met hun eigen en met onze blik, met de blik van het publiek. In een van de cruciale scènes zien we hoe Martínez zichzelf overtuigt dat hij, om zichzelf te redden, in de rol die hij speelt in het verhaal van de film een bepaalde rol moet spelen, ik bedoel: dat hij iets moet voorwenden, dat hij moet liegen, doen alsof hij iets niet weet. Hij kijkt zichzelf in de spiegel indringend in de ogen en we zien hoe hij er zelf in begint te geloven. Met een narcistische knipoog en een naar zichzelf wijzend vingertje stelt hij vast hoe goed hij wel is: ‘Jij kunt dit,’ pept hij zichzelf op.

Ik sta in mijn badkamer soms ook zo voor de spiegel en geniet van een intens moment van vervreemdende ontdubbeling.

De geldschieter voor de film, een steenrijke tachtigjarige farmatycoon die iets blijvends op de wereld wil achterlaten, twijfelt aanvankelijk nog tussen een film en een naar hem genoemde brug. Uiteindelijk is de film van Cohn en Duprat zelf een brug geworden tussen de makers en hun publiek, dat zij overigens zeer au sérieux nemen, hoe complex en meta de aangesneden thematiek ook moge zijn.

Wanneer vinden we een film goed? De vraag wordt uitdrukkelijk gesteld. Vaak vinden wij een film goed omdat hij onze vooroordelen bevestigt. Omdat wij hem kunnen plaatsen in een canon of een context. Omdat wij statusverhogend aan onze omgeving kunnen verkondigen dat wij de film goed vinden. Maar wij moeten leren om een film los van alles te zien, los van elke cinematografische context, los van alle conventies en vaak snobistische statusvereisten, als iets volslagen nieuws en in elk geval niet als iets wat we ideologisch moeten duiden. Met een aantal zeer expliciete clausen, uitgesproken door de actrice die in de film de regisseuse speelt – een hoogst eigenzinnig en pretentieus kreng, eerlijk gezegd – laten Cohn en Duprat daar geen twijfel over bestaan.

En o ja, dat kreng wordt gespeeld door de stilaan over the top-ravissante Penélope Cruz, waar nog altijd geen krasje op zit. Ze doet dat, zoals ook haar twee mannelijke hoofdrolspelers, bijzonder goed, maar wie had anders verwacht?

 

Mariano Cohn en Gaston Duprat, Competencia Oficial (2022)

6560

Lissewege - 220727

 

6559

Sint-Pieters - 220727

 

vrijdag 26 augustus 2022

notitie 279

IN DE KNOOP

 

Twee recente berichten uit De Standaard. Het eerste gaat over een taaladvies van de Nederlandse Taalunie betreffende een ‘genderneutraal taalgebruik’. Het tweede gaat over Anuna De Wever. Als ik het mij goed herinner – maar ik volg dat allemaal niet zo – was er iets met de genderkeuze van Anuna. (Ja, dat kies je tegenwoordig. Enfin, dat is ook weer niet het juiste werkwoord, ik moet oppassen wat ik zeg, maar het is alleszins niet meer zoals toen er niet te kiezen viel en genderfluïde of genderonduidelijke personen niet wisten wat hun overkwam en daar ook niets over durfden te zeggen. Niet dat dat beter was, het was ánders.) In dat tweede artikel wordt het advies van de Taalunie meteen toegepast. Dat is wennen want het leidt tot een aantal opmerkelijke zinswendingen. Opmerkelijk, deels ook omdat ik spontaan geneigd ben, door hun onveranderde voornaam daartoe aangezet, om Anuna De Wever als een persoon van de vrouwelijke kunne te beschouwen. Ik lees het tweede artikel nauwgezet op taal – over de inhoud heb ik het hier niet.

‘Anuna De Wever heeft de deur achter zich toegetrokken bij Youth For Climate, de klimaatbeweging die de activist mee heeft opgericht.’ Zo luidt de eerste zin. Ik noteer dat er sprake is van een ‘activist’. Geen activiste dus. Maar waarom is zij (of het of hun) dan in het vervolg van het artikel niet gewoon een hij? In de tweede zin omzeilt journalist Max De Moor het probleem: ‘‘Na meer dan drie jaar bij deze beweging ben ik natuurlijk gegroeid en heb ik een beter idee gekregen van wat ik wil’, klinkt het.’ Handig. We zullen het wel vaker zien, ontwijkend taalgebruik in de porseleinwinkel van het genderneutrale taalgebruik. In de volgende zin is Anuna opnieuw een activist, en dan gaat het een tijdje goed, tot ik struikel over: ‘Op Instagram schrijft hen: “(…)”’ Nu kan ik toch een glimlach niet onderdrukken want is een hen niet een vrouwelijk dier? Daarom staat er natuurlijk ook niet ‘haan’. Ware het genderneutralere ‘hoen’ niet beter geweest? Dan krijg je: ‘Op Instagram schrijft hoen.’ Geef toe, dat klinkt toch minder onnozel. Nog altijd onnozel, maar toch minder. Ook aan de volgende zin blijf ik haperen: ‘In de praktijk heeft De Wever al enkele maanden de deur achter zich toegetrokken bij YFC, maar dat wil niet zeggen dat die de klimaatstrijd staakt.’ Alles om ‘hij’ of ‘zij’ te vermijden. Maar ‘die’, godbetert! Is dat de taal die we voortaan met z’n allen moeten spreken en schrijven om de gevoeligheden van enkelingen niet op de proef te stellen? Die ‘die’ is overigens geen schrijffout, wat ik aanvankelijk dacht, want hij wordt nog eens herhaald. En ten slotte, alsof er nog niet genoeg verwarring is, luidt een van de volgende zinnen: ‘"Na meer dan drie jaar bij deze beweging ben ik natuurlijk gegroeid en heb ik een beter idee gekregen van wat ik wil”, vertelt De Wever aan De Standaard over hun beslissing.’ Wiens beslissing? Wie zijn die anderen over wie tot dan toe in het artikel niets werd vermeld? Ach neen, het is weer zo’n ‘hun’, zo’n loslopend kieken zonder kop, een hen die geen haan wil zijn.

Om maar te zeggen. Ik vind het verwarrend, zelfs de knoop is zoekgeraakt in het kluwen en we zijn nog niet aan de nieuwe patatjes. Ik volg alvast mijn taalgevoel en zal het niet pikken – excusez le mot – indien men mij van genderonvriendelijk taalgebruik beschuldigt wanneer ik gewoon zij en hij en hun en haar en het en die en hen en haan en hoen schrijf wanneer ik vind dat dat van pas komt en niet wanneer een of andere woke stoottroep of instantie mij daartoe probeert aan te zetten. Het over haar met ‘het’ hebben, neen, dat krijg ik toch niet over mijn lippen. En ook niet uit mijn pun, pardon, pen.

Met alle respect, overigens en uiteraard, voor wie met zijn of haar genderidentiteit in de knoop ligt. Maar dat is vooralsnog realiteit, geen geforceerde manier van spreken en schrijven. Het is echt erg, vind ik, dat deze mensen denken dat ze met gekunstelde taalingrepen, en met de irritaties die erdoor worden opgewekt, gemakkelijker de gelijkwaardigheid zullen verwerven waar ze terecht aanspraak op maken.

 


 

6558

Lissewege - 220725

 

6557

220724

 

donderdag 25 augustus 2022

notitie 278

LAGELANDENLIJST 

 

Op Radio 1 worden de luisteraars opgeroepen om hun bijdrage te leveren aan de ‘LageLandenLijst’ van beste Nederlandstalige liedjes, die zaterdag wordt uitgezonden. Ik weet niet of het nog mogelijk is om je voorkeur in te dienen, maar ik deed het alvast hier: https://radio1.be/stem/lagelandenlijst.

1. Terug van weggeweest

Van Boudewijn de Groot zou ik veel nummers kunnen nomineren, bijvoorbeeld ‘De reiziger’ of ‘Waar ik woon’ of ‘Travestie’. Dat laatste is een uitermate zelfkritisch lied dat met de regels ‘Ik wil je nu, hier op het kleed / En hou niet op tot je alles vergeet’ opvallend hard klinkt voor de bard die toch altijd een uitermate vriendelijk imago heeft hooggehouden. Maar ik kies voor ‘Terug van weggeweest’ omdat daarin de gitaarsolo na ‘Je nam een meisje mee / Het leek net weer als vroeger / Maar eigenlijk wou je slapen’, stuwend opgejaagd door een hele blazerssectie, bij mij iedere keer opnieuw door merg en been gaat. Al het verdriet en de wanhoop om het ouder worden die daarin zitten… ‘Hou eindelijk eens op / Te zeuren over vroeger / Degene die steeds omkijkt / Die valt op zijn gezicht’. De Groot laat ook in dit nummer zijn donkere kant zien. Het eindigt met opnieuw die gitaar, maar die komt dit keer niet meer op gang, laat het vermoeid afweten en sterft weg.

2. Niemand thuis

Ik ken eigenlijk nauwelijks iets van Tröckener Kecks, maar dit nummer zit al vele jaren in mijn hart hoewel ik het al die tijd maar één keer op de radio heb gehoord en ik het nergens op een fysieke drager heb staan. Ook niet op een niet-fysieke, trouwens. Het is een filmisch nummer – je geestesoog ziet een man eenzaam en laat door verlaten natte straten dolen. De tekst past metrisch perfect in de pasvorm van de melodie: ‘Waar zijn ze gebleven / De vrienden voor het leven / Ze geven een voor een niet thuis vannacht’. Het nummer, dat me doet denken aan een periode in mijn leven, is muzikaal sterk en gevarieerd, zeker ook met de prachtige saxsolo waarin het nummer uitdooft. De keerzijde van de in 2000 uitgebrachte single bevat de song met wat wellicht de langste titel is uit de geschiedenis van de Nederlandse muziek: ‘Zou je niettegenstaande de recente gebeurtenissen toch nog een verblijf op amoureus gebied in overweging willen nemen alsjeblieft’ – ook geen slecht nummer, trouwens.

3. Robbie

Peter van Peter en zijn Rockets is de onvolprezen Peter Koelewijn, die ook tekende voor ‘Kom uit je bedstee, mijn liefste’, ‘Angeline, m’n blonde sexmachine’, ‘Veronica sorry’, ‘Kom van dat dak af’, ‘KL 204, Als ik God was’, enzovoort. Koelewijn is werkelijk de goeroe van de Nederlandse rockers (vrij naar de zinsnede van Clement Peerens betreffende Stanneke Ockers). ‘Robbie, hoe is het nou? / Je ogen staan zo somber / He Robbie dat is niks voor jou / Hé, hé Robbie / Robbie, hoe is het nou? / Ik ken dat ouwe makker / Ik heb mijn portie gehad / Maar verwachtte nooit dat / Jij het jouwe ook krijgen zou.’ Melancholischer tekst is moeilijk te vinden in het Laaglandse lied. Ook dit is een nummer over verloren vriendschap en hoe alles veel te vlug voorbijgaat.

En 4., omdat ik het niet over mijn hart krijg er niet voor te kiezen, iets van Spinvis. Het had ‘Bagagedrager’ kunnen zijn of ‘Voor ik vergeet’, maar ik kies dan toch maar voor ‘Voordeel van video’ omwille van de tekst (‘Schrijft u liefst met blauw?’), het dreigend-stuwende van de muziek en zeker ook omwille van de mooie clip die Eric de Jong er bij heeft gemaakt: https://www.youtube.com/watch?v=8-2HnSdClYI.

Dat mijn drie (of vier) nummers Nederlands zijn, en niet Vlaams, Surinaams of Zuid-Afrikaans, berust op louter toeval. Ik had zeker ook ‘Van God los’ van Noordkaap, ‘Castello di Cannero’ van Kris – ‘Ik wil dat er na mijn dood gezongen wordt’ – de Bruyne of de ‘Stadskoepletten’ van Wannes Van de Velde kunnen vermelden, dat laatste bij voorkeur in de versie van de cd ‘Café B’, waarop Wannes het nummer samen met Koen De Cauter brengt. (‘Ik heb mijn vetplant gesoigneerd, vol geduld en concentratie.’)

 

Niemand thuis: https://www.youtube.com/watch?v=QyA_Eq_P23c
Robbie:
https://www.youtube.com/watch?v=0H9ws_Xq3V4
Terug van weggeweest: https://www.youtube.com/watch?v=ng4aeoQXahQ
Castello di Cannero:
https://www.youtube.com/watch?v=3415rOhpwVU
Van God los: https://www.youtube.com/watch?v=pJBMNXu9s9Y
Stadskoepletten: https://www.youtube.com/watch?v=h_cxsrHJWoo

6556

Brugge, Begijnenvest - 220724

 

6555

Meetkerke - 220723

 

woensdag 24 augustus 2022

notitie 277

PRODUCTIEMEDEWERKER

 

Fribona is een diepvriesgroentenbedrijf, met vestiging in Oostkamp. Toen ik er onlangs aan voorbijfietste, zag ik dat ze er een ‘productiemedewerker’ zochten. Of nog altijd zoeken, dat weet ik niet, het is inmiddels alweer een maand geleden en het is zomervakantie. Dan hebben werkzoekende productiemedewerkers wel eens andere dingen aan hun kop dan ingaan op een vacature, denk ik dan.

Maar goed, de aanvulling van het personeelsbestand van de firma F. te O. zal mij worst wezen. Waar het mij om te doen is, is dat woord. ‘Productiemedewerker’. Ik sta erbij stil. Niet alleen om de foto te maken die u onderaan dit stukje ziet, maar ook om er even over na te denken. Want wat is dat eigenlijk, een ‘productiemedewerker’. En waarom wordt het zo genoemd?

Een productiemedewerker is, het woord zegt het zelf, een persoon die meewerkt aan de productie. Dat veronderstelt alvast twee zaken. Ten eerste dat er iets wordt geproduceerd en ten tweede dat daartoe samenwerking vereist is. Wat het eerste betreft, daar kan geen twijfel over bestaan. Dat leert de website van F. mij: https://fribona.be/. De firma is gespecialiseerd in de productie en distributie van ‘diepvriesproducten, maaltijdcomponenten en bereide gerechten’, maar ook ‘aperitiefhapjes, voorgerechten, vis, groenten, snacks, ijs, broodproducten…’ zijn in het ‘gamma’ opgenomen. Een vitter zal stellen dat strikt genomen al deze zaken hier niet worden gemáákt, hoogstens bij elkaar geklutst, maar ‘productie’ is er hoe dan ook. Ook wat dat samenwerken betreft, kunnen we ervan uitgaan dat de gekozen term niet uit de lucht gegrepen is. Er zal werkverdeling zijn in zo’n fabriek, het is ondenkbaar dat elke ‘medewerker’ op eigen houtje en naar eigen goeddunken de ‘bereide gerechten’ bedenkt, klaarmaakt en in elkaar flanst – om ze vervolgens te verpakken, op te laden en naar de klant te brengen, daar een aperitiefje te drinken, het geld te ontvangen en ’s avonds thuis ook nog eens de boekhouding te doen. Neen, F. is een rationeel georganiseerd bedrijf waar efficiency en rendement vooropstaan. Zoals het hoort.

Voorwaarde één én voorwaarde twee zijn dus vervuld. We mogen van ‘productiemedewerker’ spreken. En toch blijf ik bij het woord stilstaan. Er is iets aan wat mij tegenstaat. Het is eufemiserend en verhullend. Het is newspeak. Het klinkt chiquer dan datgene waar het voor staat – dat kun je met een natte vinger aanvoelen.

We zien het niet want alles wat zich in die kubus die we bedrijfsgebouw noemen afspeelt wordt zorgvuldig afgeschermd, maar we kunnen ons toch iets voorstellen bij wat daar onder ‘productie’ wordt verstaan. Lopende banden, helse tempo’s, eentonig herhaalde handelingen. Ik denk niet dat de productiemedewerkers die er de hele dag aperitiefhapjes hebben staan draaien daar ’s avonds, wanneer ze uitgeput aan de fles gaan, nog zin in hebben. En ‘samenwerken’, los van dat stachanovisme dat hier onvermijdelijk zal heersen? ‘Medewerker’ is een woord dat vooral moet dienen om het niet over hiërarchie te hebben. Noem de medewerker een arbeider (in tegenstelling tot de witteboorden die hier ook werken en allicht een beter loon krijgen). Noem hem een ondergeschikte, wat hij wel degelijk is want hij heeft te gehoorzamen. Of noem hem ‘loonslaaf’. Dat zou misschien al dichter bij de waarheid aanleunen want, eerlijk, waarom wordt niet meteen ook het netto uurloon geafficheerd? Maar neen, ‘productiemedewerker’ klinkt natuurlijk minder afschrikwekkend. En daarom staat dat woord op dat bord.

Waarom, Fribona, de – ongetwijfeld erg lekkere – gerechten keurig en zelfs poëtisch benoemen als ‘varkensreepjes in jagersaus’, ‘kip Kiev’ (nog iets van voor de oorlog), ‘tortelloni met pecorinosaus’ of ‘Neptunusschotel’, terwijl de arbeiders die u in dienst wenst te nemen minder nauwkeurig ‘productiemedewerker’ worden genoemd? Ik lust wel een ‘haantje in wijnsaus met krielaardappelen’, maar ik heb ook graag dat u zegt waar het op staat.

 


 

6554 / de dingen 201

220720

 

6553 / mirage 161

220717

 

dinsdag 23 augustus 2022

driekleur 496

Zelfs nu hij zijn ogen dichtkneep was het er al: zwarte golven en daarin rode of gele puntjes, fonkelende stipjes.

Wessel te Gussinklo, De verboden tuin, 109

Wessel te Gussinklo, De verboden tuin

notitie 276

 

Ik heb mezelf iets aangedaan. Ik ben weer te ijverig geweest. Te ambitieus. Te consciëntieus.

Te Gussinklo.

Dat zit zo. In Leo’s leesclubje, waar ik deel mag van uitmaken, besloten we De hoogstapelaar van Wessel te Gussinklo op het programma te plaatsen. Dat was in april. Iemand, ik weet niet meer wie, vond dat een goed idee. Was Te Gussinklo niet een onterecht onbemind en onbekend schrijver, toch zeker hier in Vlaanderen? Nochtans, prijzen en erkenning alom. Wij moesten dringend aan onze onbekendheid met deze man iets doen. Beter dat dan een voor de hand liggende keuze voor een of andere bestseller. Altijd een beetje verdacht, die bestsellers. We konden ons beter aan een geheimtip wagen. Enfin, iedereen die lid is van leesclubjes weet hoe dat gaat.

Te Gussinklo. Dus.

De hoogstapelaar bleek – dat wist ik vooraf niet – het derde deel van een cyclus van vier. Een tetralogie. Enfin, het zijn er nu vier, ik weet niet of er nog meer delen gepland zijn. En ik dacht, ijverig, ambitieus en consciëntieus: ik kan toch onmogelijk, ten einde mij grondig op de leesclubbijeenkomst van oktober voor te bereiden, enkel dat ene deel lezen. Ik moet meteen alles doornemen: De verboden tuin, De opdracht, De hoogstapelaar én Op weg naar de Hartz. Dan kan ik mij door mijn medeleesclubleden laten bewieroken om mijn ijver en inzet, en hen epateren met een diepgravende vergelijking tussen die vier werken en meer specifiek met een grondige toelichting over de plaats van De hoogstapelaar daarin.

Ik dus naar de boekhandelaar. Bleken die vier boeken daar allemaal beschikbaar, mooi uniform uitgegeven. Ze lachten mij toe. Ik moest er niet lang over nadenken. 1700 bladzijden, 2200 gram, 14 centimeter op de boekenplank. Daar zou ik eens stevig mijn tanden in zetten.

En dus begon ik aan De verboden tuin. Te Gussinklo schreef dat boekje (het dunste of dan toch zeker het minst dikke van de reeks, maar toch goed voor 279 bladzijden) al in 1976, maar het werd pas tien jaar later uitgegeven. 35 jaar later, en dus 45 jaar nadat het werd geschreven, beleefde het bij Koppernik een vijfde druk. Dat kon uiteraard alleen in het zog van de nominaties en bekroningen die de schrijver intussen en zeker ook de jongste tijd overvloedig ten deel zijn gevallen.

Hoog tijd dus om kennis te maken met Wessel te Gussinklo.

Ik heb mij door De verboden tuin gewerkt en kan niet anders dan vaststellen dat dit wel degelijk grote, belangwekkende literatuur is. Maar stug! En taai! De verboden tuin is een kleverige tekstmassa. Er gebeurt zeer weinig in. Het is in hoofdzaak een evocatie van, een onderzoek naar hoe een kind tegen de wereld aankijkt. Die wereld is klein, maar de mogelijkheden om hem te zien zijn talloos. Alles wordt langs alle kanten bekeken. Ewout, het alter ego van Wessel, is een verwrongen kind. Een getraumatiseerd kind. De vader van Wessel werd in 1944 door de Duitsers geëxecuteerd omdat hij verzetslui hielp. Wessel zelf was toen drie jaar. Ewout, in het boek in de leeftijd van 2 of 3 tot – schat ik – 10 jaar, lijdt aan overprikkeling en slapeloosheid, aan het onvermogen tot het sluiten van echte vriendschappen, aan onvoorspelbare gemoedsstemmingswisselingen. Hij onderwerpt de objecten van zijn verlangen naar liefde aan sadistische fantasieën. Ewout steelt geld uit de portemonnee van zijn moeder en koopt er vieze boekjes mee. Hij probeert zijn vriendjes te betrekken in zijn verbeelde wereld, wat alleen maar op frustratie uitloopt omdat ze zich daarin niet kunnen inleven. Hij botst op een omwereld die hij ervaart als opaak, vijandig, onwrikbaar.

In zijn beschrijvingen toont Wessel te Gussinklo zich een minutieus observator van de kinderlijke psyche. De traumatische gebeurtenissen die het kind zo hebben misvormd worden nauwelijks benoemd. Alles wordt van binnenuit verteld, vanuit de belevingswereld van het kind, vanuit diens nog verre van volgroeide vermogen om de werkelijkheid in haar juiste proporties te vatten. We vernemen alles over zijn angst, zijn verveling, zijn hunkering en verlangen. Dat is allemaal verdienstelijk, maar het proza waar dit toe leidt is – ik gebruikte het woord al – stug en, vooral, traag.

Ik schatte al het aantal woorden van het volgende deel van de cyclus, om maar te zeggen. De opdracht is met meer dan een kwart miljoen woorden meer dan dubbel zo omvangrijk. Het wordt nog een hele klus om alles voor oktober gelezen te krijgen.

 

Wessel te Gussinklo, De verboden tuin (1986)