voor deze rubriek selecteer
ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
20 maart 2014
ARTIKEL
Routine,
ritme en register
Over
het schrijven van artikels
Het
schrijven van artikels blijkt vooral een kwestie van ritme en
routine, van een beheerste timing in de schriftuur. Maar je moet ook
altijd goed weten in welk register je hoort te schrijven. Dat is
afhankelijk van het onderwerp, van het soort bericht dat je brengt,
van de ruimte die je is toegemeten. P.C. schreef in een vorig leven
heel wat artikels. Hij stond ons te woord in zijn woning te Brugge.
‘Ik
heb er toch wel een aantal geschreven, denk ik, voldoende in elk
geval om dat geëigende ritme in de vingers te hebben. Op den duur
schrijf je artikels zoals ik denk dat een jazzmusicus improviseert:
schijnbaar gedachteloos variërend, maar altijd binnen de perken van
de conventie.’
P.C.
laat zich verleiden tot een lesje journalistiek schrijven. Hij haalt
met zichtbaar genoegen herinneringen op aan zijn journalistieke tijd.
Uit een map met gefotokopieerde artikels, alle van zijn hand, haalt
hij er willekeurig eentje boven en illustreert zijn theorie. ‘Kijk.
Een inleiding die al de kern van de mededeling bevat, gaat het stuk
vooraf. Het stuk zelf begint met een aanloop, waarin vaak nog eens
het belangrijkste wordt geëxpliciteerd. Zo heeft de aandachtige
lezer de boodschap al meteen na titel, inleiding en die eerste zinnen
behoorlijk ingepeperd gekregen.’
P.C.
toont ons hoe de journalist na die eerste inleidende zinnen ingaat op
de aanleiding of de voorgeschiedenis van de kwestie die hij
behandelt. Hij moet in elk geval een situering geven, waarna
eventueel een vooruitblik of een algemene opmerking als coda kan
fungeren. Als dat alles – ‘meestal in één geut’ – op papier
is gezet, en de zinnen mooi op maat zijn opgepoetst en bijgeschaafd,
volgt het laatste werk: het bedenken van een titel. ‘Die moet,’
aldus P.C., ‘de aandacht trekken, catchy zijn. De essentie van het
bericht moet erin vervat zijn, maar dan zodanig dat er nog iets te
raden overblijft. Je kunt de lezer prikkelen met iets woordspelerigs
of paradoxaals, of met een klank die blijft hangen. Uiteraard doet
het er wel toe om welk soort artikel het gaat. Bij recensies of
beschouwingen kun je je al wat gemakkelijker een literaire
frivoliteit permitteren, het sec-feitelijke wat meer achterwege
laten.’
Uiteraard
kunnen we het niet nalaten P.C. om een mooi voorbeeld te vragen. Hij
zegt dat hij daar redelijk goed in was, in het bedenken van die wat
meer literaire titels. ‘Al zeg ik het zelf’, voegt hij er
glimlachend aan toe. En hij diept het artikel ‘Tuinieren op ’s werelds rand’ op, een recensie van Het verkoolde alfabet van Paul de
Wispelaere. ‘Maar die mogelijkheid heb je enkel met dat soort
literaire artikels. Als je artikels moet schrijven die je als een
artikel in een winkel moet verkopen, op maat geschreven stukjes die
enkel een feit melden, een verkeersongeluk of een brand, of die
verslag uitbrengen van een poëzieavond, iets waar nauwelijks duiding
bij komt kijken of een persoonlijke mening, of een stukje waarin je
iemand laat uitleggen hoe je een goed artikel schrijft, van die
artikels die je schrijft op commando van één-twee-drie, pure
broodschrijverij eigenlijk – ja, dan staat zo’n titelspielereitje
daar toch maar wat potsierlijk, dan kun je je bij het bedenken van
een titel maar beter op de vlakte houden en tot pure communicatie
beperken.’
Gevraagd
naar de ideale lengte van een artikel, antwoordt P.C. gevat, alsof
hij haast heeft: ‘Dat hangt er een beetje van af, maar vijfhonderd
woorden lijkt mij ideaal, exclusief titel en inleiding.’ (PC)