woensdag 11 november 2009

mijn woordenboek 233

AFWEZIG

Dat iemand er fysiek niet is waar hij had moeten zijn, het kan gebeuren en we moeten altijd bereid zijn het hem, of haar, te vergeven. Ziekte, vergetelheid, nonchalance, heirkracht, de brug stond open voor de aken (zie het eerste lemma in dit woordenboek) en hij was, bijgevolg, dicht voor de auto’s en fietsen: er valt altijd wel iets à decharge in te roepen om de afwezigheid van de afwezige te vergoelijken. Incidentele afwezigheid is vergeeflijk – zolang we maar aanwezig zijn in de gedachten van wie ons node mist.
Hetzelfde geldt voor de definitieve afwezigheid van de aflijvige. Hij, of zij, laat een leegte achter en die leegte, vaak een zeer aanwezige leegte overigens, kan – deels – worden gevuld met onze pijn, ons leedwezen, ons verdriet. Soms echter laat de dode niet eens een leegte achter – dan is hij eigenlijk niet meer afwezig. Dan is hij, zoals John Cleese ooit in de befaamde ‘dead parrot’-sketch te berde bracht, stone dead, bereft of life, ceased to be of definitely deceased. Not among the living anymore. This is a late parrot.
Soms is afwezigheid geïnstitutionaliseerd want opzettelijk, met voorbedachten rade. In dat geval spreken we van absenteïsme. Het is een kwaal die naar verluidt al eens voorkomt in parlementen – in die mate zelfs dat de woorden ‘parlement’ en ‘absenteïsme’ relatief vaak samen worden vernoemd.
Zeer revelerend, én relevant in dit overzicht, is de afwezigheid van iemand die desalniettemin in levenden lijve aanwezig is. Hij staart met afwezige blik voor zich uit of kijkt dwars door je heen naar iets anders, iets wat in sommige gevallen zelf ook niet aanwezig is. Het is niet dit soort afwezigen dat altijd ongelijk heeft.