donderdag 19 januari 2023

notitie 346

OLIVETTI 82

Nadat ik door een gelukkig toeval de verfilming had gezien, las ik de novelle *Olivetti 82*, onderdeel van het gelijknamige boek van Eriek Verpale (1993). En vervolgens meteen ook de rest van het gelijknamige boek, dat naast de novelle grotendeels uit brieven en een paar curieuze kortverhalen bestaat.

Ik vond de film verrassend geslaagd. Helemaal niet stroef of knullig, zoals ik had gevreesd, maar strak geregisseerd en voortreffelijk geacteerd door een cast om u tegen te zeggen, met onder meer Dirk Roofthooft, Ingrid De Vos, Jaak Van Assche, Herbert Flack en Nand Buyl, die toen voor het eerst in bijna veertig jaar nog eens zijn werk op de planken en voor de televisie inruilde voor een rol in een film. Hij speelt de oude joodse typemachinehersteller en -verkoper Moshe Grinberg, die de jonge Bernard onder zijn hoede neemt en hem op het spoor brengt van de bard Mordechai Gebirtig, die met zijn Jiddische muziek en poëzie heeft bijgedragen tot de filosemitische pose van Eriek Verpale.

Bij het lezen van de novelle bleek dat debuterend regisseur Rudi Van Den Bossche zich zeer dicht bij de tekst had gehouden, vaak zelfs met letterlijk weergegeven dialogen. Dat weerhield me er niet van om de gave en snelle schrijfstijl van Eriek Verpale te bewonderen. En zijn verhaal zit wel degelijk heel knap in elkaar.

Het thema evenwel, een aanvankelijk onschuldige maar uiteindelijk toch ontspoorde, al bij al weinig ter discussie gestelde pedofiele fascinatie, zou vandaag allicht niet meer kunnen.

In de brieven vernemen we hoe Eriek Verpale onmiddellijk nadat hij voor *Alles in het klein* een belangrijke literaire prijs en het bijbehorende geldbedrag heeft ontvangen – waardoor hij na jaren van solitair zwoegen eindelijk wat erkenning en ook bestaanszekerheid verwerft – wordt gesolliciteerd door Bob de Moor om zijn succesboek voor het theater te bewerken. Je ziet hoe Verpale wordt verleid door de opdracht, maar worstelt met de – door omstandigheden – erg strakke deadline: hij krijgt nauwelijks een maand. Uiteindelijk schrijft hij dan toch de novelle *Olivetti 82*, waarmee Bob de Moor aan de slag gaat. Met zijn monoloog oogst De Moor behoorlijk wat succes.

Na de novelle las ik de brieven, en door die volgorde zag ik pas goed hoezeer heel wat details die de novelle mee vormgeven reeds in de brieven aanwezig zijn. Een servies dat aan scherven wordt gegooid, meisjesogen die worden vergeleken met walnoten, een spuwende lama, Leonard Cohen in Canada, enzovoort. Er is ook sprake van een jongen van zestien die op een schrijfmachine een roman schrijft waarmee hij de bewondering van het onbereikbare meisje van zijn dromen hoopt af te dwingen. Wat uiteraard niet lukt want het meisje ligt, op het ogenblik dat ‘Bernard’ zijn manuscript in de brievenbusgleuf van ’s meisjes huis propt, in haar slaapkamer te stoeien met een jongeman die een beter idee heeft van haar gevoelige snaar dan de fijnbesnaarde schrijver-in-wording.

Veel details uit de brieven, waarin ook de ontstaansgeschiedenis van de novelle wordt belicht, komen in de novelle terug. Je zou dus kunnen besluiten dat deze details – voor zover de brieven niet in hoge mate gefictionaliseerd zijn – uit het ‘werkelijke leven’ van de auteur zijn geput, waardoor de verleiding groot wordt om te vermoeden dat de novelle tot op zekere hoogte autobiografisch is. In de brieven is sprake van melancholie en eenzaamheid, drankzucht, onmogelijke liefdes voor jonge meisjes die in miezerige weersomstandigheden in bushaltes wachten op vertraagd openbaar vervoer, enzovoort.

Een opmerkelijk onderdeel van het boek *Olivetti 82* vormen de tussen de brieven door aangeboden kortverhalen. Een ervan, met een twintigtal bladzijden veruit het langste, gaat over een uit de hand gelopen goochelaarstruc. Het is een soort van parabel, die onschuldig begint met het uit een hoge hoed toveren van een wit konijn, maar die uitloopt in een apocalyptische visie op het gehele mensdom, waarbij de normale samenleving op haar grondvesten davert en de goochelaars als ongewenste parasieten in een eeuwige diaspora terechtkomen. De lezer mag in alle vrijheid metaforen duiden.

 

Eriek Verpale, Olivetti 82 (1993)
Rudi Van Den Bossche, Olivetti 82 (2001)