fragment uit Het maaiveld
Van mijn autoraces en ornithologische waarnemingen hield ik een nauwkeurige boekhouding bij. Dat scherpte mijn zin voor systematiek aan – om niet te zeggen dat ik mij min of meer neurotisch, nu zou men zeggen autistisch, overleverde aan een van elk nut gespeende ordenings- en classificeringsdrift.
Ik was thuis niet de enige die gegevens bijhield die maar weinig water naar de zee droegen. Zo noteerde mijn broer vele maanden en misschien zelfs jaren elke dag de minimum- en maximumtemperatuur die hij buiten had waargenomen, en zette nauwgezet al deze cijfers uit in op millimeterpapier getekende grafieken. Uiteraard werden ook alle gemiddelden over de hele maand en, na twaalf maanden, over het hele jaar berekend.
Er was toen van klimaatopwarming of klimaatverandering nog geen sprake. Of misschien wel, maar dan toch nog niet in de Populierendreef.
Dat was ook niet het geval in het periodiek dat ik samen met mijn schoolkameraad Erik Perdu oprichtte en waarvan we twee nummers maakten. De titel, Wouw, was zorgvuldig gekozen. De wouw is niet alleen een met een zwaluwstaartvormige staart uitgeruste roofvogel die in onze streken slechts af en toe kon worden waargenomen, maar ook een plant uit de resedafamilie. En de titel moest natuurlijk ook onze verrukking – wow! – uitdrukken bij de natuurobservaties die we in ons tijdschrift met het brede publiek wilden delen. Het blad was letterlijk een blad want het bestond uit niet meer dan een recto verso getypt A4'tje. De oplage heeft de twee exemplaren nooit overstegen aangezien er zich geen andere belangstellenden aandienden. Het tweede exemplaar, overigens, kwam tot stand met gebruikmaking van een doorslagvel. Welke teksten in die eerste twee en meteen ook enige nummers waren opgenomen, herinner ik mij niet meer – maar wel dat ik instond voor alle onderdelen van de totstandkoming ervan: redactie, eindredactie, hoofdredactie, productie en distributie. Ook de promotie, maar dat is nooit mijn fort geweest.