donderdag 20 januari 2005

Mijn woordenboek (53)

AANVLIEGROUTE
Lissabon. De eerste keer dat ik in een vliegtuig zat, in 1987, vloog ik op Lissabon. Ik had in Zaventem al de grootste angsten doorstaan: het gieren van het bloed in mijn keel bij de acceleratie, voor het eerst in mijn leven het naakte gevoel volkomen overgeleverd te zijn aan iets wat mij totaal ontsnapte bij het opstijgen, de onvoorstelbaar reële angst om te vallen bij het steile stijgen en het vervaarlijke zwenken van het vliegtuig op een niet-te-geloven-hoe-snel bereikte hoogte boven de hoofdstad… – maar de angsten die mij bekropen bij het landen sloegen alles, ook het doorboren van luchtzakken onderweg (hetgeen gepaard ging met een plotse zak-, gevolgd door een corrigerende stijgbeweging). Het vliegtuig was te vroeg en – ik weet niet of het gebruikelijk is – de piloot besloot om een rondje sight te see-en boven de aan de Taag gelegen stad. Niet te bevatten laag en traag vloog het vliegtuig boven de – toen nog! – sloppenwijken: het leek wel of het met de tip van zijn vleugels (het hing alweer schuin, oninschatbaar schuin) de terracotta pannen van de daken zou titsen. En het bleef maar duren. Beneden mij fietste een Portugees tussen die huizen door en het leek of het vliegtuig niet sneller vloog dan hij fietste. En god weet dat Portugal geen wielerland is!