zaterdag 22 februari 2020

LVO 112



In de Prins Alexanderstraat heeft het gezin waarin ik als laatste telg ben geboren slechts een jaar gewoond, of misschien iets meer. Dáár is het dat ik mijn verste herinnering moet situeren, en dus niet in de Populierendreef achter de open laadbak van een verhuiswagen en naast een rode driewieler, die ik dus helemaal niet kwijt was – droog je tranen, kleine jongen, piepjonge zelf: er is niets aan de hand. Van de vijf adressen die aan de Prins Alexanderstraat waren voorafgegaan weet ik niets meer. Ik had evengoed niet kunnen bestaan. Het enige wat ik van die eerste vijf adressen overhoud, wat mijn bestaan aldaar staaft, zijn een foto en twee mondeling overgeleverde anekdotes.

Tussen mijn geboorte en mijn verste herinnering, mijn écht verste herinnering en niet deze aan de rode driewieler die ik mij tot nu toe bij het concept 'verste herinnering' altijd voor de geest heb gehaald, liggen amper drie jaren. Of drieënhalf, maximum. Ik ben geboren in oktober 1961. De écht verste herinnering is wit en koud en heet Prins Alexanderstraat. Dat moet dus de winter van '64-'65 zijn geweest aangezien we in de zomer van 1965 naar de Populierendreef verhuisden. Wat ik nu zo eigenaardig vind, is – en ik weet niet of iedereen het zo zou aanvoelen – dat die drie jaar en een paar maanden een enorm lange periode lijken te zijn. Een schier eindeloze, ongedocumenteerde dark ages, waarin ik van schijtend en bleitend wezentje uitgroeide tot iets wat überhaupt iets kan waarnemen en zich daarvan een halve eeuw later nog een herinneringsbeeld voor de geest kan halen, hoe vervormd of door de verbeelding aangevuld dat beeld ook moge zijn. Er is, zo voel ik het aan, nadien geen enkele periode van drieënhalf jaar gekomen die – in mijn subjectieve aanvoelen – zo lang heeft geduurd.

Voor de hele odyssee die het gezin waar ik deel van uitmaakte daarvoor had afgelegd, van mijn geboorte in een huis aan de Lindelaan in de mijncité van het Limburgse Eisden over drie adressen in de Waalse Borinage en een tijdelijk verblijf in het Kortrijkse Kuurne tot in de Assebroekse Prins Alexanderstraat, ben ik aangewezen op de informatie die mijn vijf en zes jaar oudere zus en broer en mijn ouders mij nog hebben kunnen verschaffen. Ik heb het allemaal meegemaakt, dat wel, maar mijn geest was nog te ongevormd om die lotgevallen, hoe ingrijpend ze ook zijn geweest – stof voor een familiedrama! – te onthouden. Niets daarvan is in mijn geheugen gegrift.

Ik weet niet of ik mij goed uitdruk. Kán ik eigenlijk wel suggereren welk gevoel die observatie bij mij opwekt? Het heeft iets te maken met buitengesloten zijn, met geen deel hebben aan een geschiedenis die nochtans voor wie en wat ik uiteindelijk ben geworden enorm belangrijk moet zijn geweest. Soms, op een dag van naar zelfbeklag neigende zelfmeewarigheid, vraag ik me af of dat op zeer jonge leeftijd van hot naar her gesleurd zijn, samen met de precariteit die ons gezin in die jaren trof, mij niet zeer diepgaand heeft beïnvloed en gevormd. Mij en a fortiori mijn broer en zus. Zij hebben die zwerftocht van drieënhalf jaar wél bewust meegemaakt. Maar misschien hadden zij, door dat besef, ook meer verweer. In mijn geest lijkt het onbestendige en precaire subliminaal te zijn binnengeslopen, zodat ik de mogelijke schade die ik erdoor heb opgelopen nooit heb kunnen ombuigen.

En dan lees ik in een verhaal van Lydia Davis8 hoe belangrijk context is voor kinderen wanneer zij zich hun moedertaal eigen maken. 'Als de context voortdurend veranderde, zouden de kinderen nooit leren praten.' Het kan toch niet anders dan dat het voortdurende veranderen van woonst en zelfs van taal – van het Nederlands van mijn moeder naar het Frans van mijn vader en dan weer naar Nederlands, ergens tussen thuis-AN en schooldialect in – de peuter die ik was met een gevoel van onveiligheid of ongeborgenheid heeft opgezadeld, of misschien zelfs met een soort van argwaan ten aanzien van de betekenissen die de dingen konden hebben en die vast en onwrikbaar horen te zijn opdat er zich zoiets als een basisvertrouwen zou kunnen vormen. Vast en onwrikbaar was de omgeving waarin ik mijn eerste levensjaren doorbracht allerminst.

8 Lydia Davis, 'Franse les voor Amerikanen I: le meurtre', in de bundel Uitsplitsen, opgenomen in De verzamelde verhalen.


(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2