zondag 9 februari 2020

vorig jaar 83


190209
Inhoudelijk zat het Klimaatbetoog van Nic Balthazar goed, wat mij betreft. Maar de toon was volledig mis. En dat heeft veel te maken met angst. Angst om belerend te zijn, te ernstig, en te doemdenkerig. Geheven vingertjes, humorloosheid en te deprimerende boodschappen zijn uit den boze. Dat noopte Balthazar tot een springerig, zelfrelativerend, halfgrappig en geforceerd hoopgevend theaterstukje dat zo vol zat met goede bedoelingen dat het gênant werd. Bovendien heeft de man – in wiens gelaat de gefronste wenkbrauwen en de naar een grijns neigende glimlach om voorrang strijden – geen acteertalent. Ik vraag me af of het niet veel efficiënter zou zijn om iemand de naakte waarheid te zien verkondigen, zonder ook maar de minste poging te ondernemen om grappig of – godbetert – ludiek te zijn, iemand die streng spreekt, zich kwaad maakt en niets of niemand spaart. We moeten ons dringend eens bezinnen over die taboes op ernst, moeilijkheid en ongemakkelijkheid die welbeschouwd elke klimaatboodschap al op voorhand ondermijnen. Laat die boodschappen maar ten volle unconvenient zijn. * Geert Buelens schrijft in het hoofdstuk ‘1965’ in De jaren zestig (een zeer genereus cadeau van J. de voorbije zomer in het ziekenhuis) over de provobeweging in Amsterdam, over hun krantjes en pamfletten. Dat doet mij de vraag stellen welke materiële sporen er zullen overblijven van het hedendaagse activisme, dat zich vooral van het internet bedient om zijn ideeën te vormen en te uiten, maar vooral: welke gevolgen het verdwijnen van het papier, en de bijhorende tijd die het duurde om ideeën te vormen, te toetsen en te verspreiden, voor het hedendaagse activisme heeft. Ik denk bijvoorbeeld alleen al aan de versplintering van de ideologievorming. Ik kan mij voorstellen dat er vroeger veel meer werd samengekomen en gedebatteerd, ja, dat het om te beginnen ook al veel gezelliger was. Nu bedenkt iemand iets, of reageert op iets, pleurt het op het internet, het wordt gelezen en eventueel becommentarieerd en gedeeld, and that’s it, het verdwijnt onder alweer nieuwe digitale sporen van nieuwe stellingen en comments van individuen. Een moment van bezinning of effectieve actie (drukken, verspreiden, aanplakken enzovoort) is er niet meer bij. En wat blijft er over voor de toekomstige reconstructie? * Idem voor de correspondentie tussen schrijvers, zoals die tussen Joseph Roth en Stefan Zweig die ik nu aan het lezen ben (Elke vriendschap met mij is verderfelijk, vertaling Els Snick). Niet dat alle brieven even interessant zijn, het gaat vaak over Roths nooddruft en geldgebrek, maar in het jaar 1933, wanneer het in Duitsland echt slecht begon te gaan, zijn er toch een aantal essentiële brieven geschreven. Onder meer die van 7 november 1933 (116-121), waarin pijnlijk aan het licht komt dat Roth, die Zweig toch altijd met ‘beste vriend’ aanspreekt, niet langer kan leven met het feit dat Zweig nog te weinig uitgesproken antinazistisch durft te zijn. Van Zweig is een brief gepubliceerd waarin een met het regime collaborerende uitgever (Insel) naar Roths smaak te vriendelijk wordt bejegend, en Roth zet Zweig voor de keuze: ‘u moet ofwel breken met het Derde Rijk, ofwel met mij’ (120). Een schoolvoorbeeld van polarisering, zoals we ook vandaag mogen meemaken dat de politieke tegenstellingen hun rol beginnen te spelen tot in de huis- en slaapkamers, waar ze vriendschappen, familiebanden en liefdes verstoren en onmogelijk maken. * (…) *