dinsdag 18 februari 2020

LVO 108



Mijn ouders slaagden erin om zich uit de armoede op te werken. Ik vind het zeer begrijpelijk dat zij in de opvoeding van hun kinderen probeerden de methode door te geven die hun dat mogelijk had gemaakt.
Ze hadden niets voor niets gekregen. Het aangename werd je niet in de schoot geworpen, je moest het verdienen; wie werkte, kreeg daar loon naar. Ik ben dan ook met meritocratische principes opgevoed. De schoolse prestaties zetten de koersen uit op basis waarvan de hoogte van de beloning of de zwaarte van de straf werd vastgesteld. Alleen maar goed of voldoende was niet goed genoeg: er moest worden geëxcelleerd, zo dicht mogelijk tegen het maximum aan. Wie alleen maar zijn best deed, schoot tekort.
(Maar wat is je best doen? Bestaat er zoiets als te veel je best doen? Doet wie niet genoeg zijn best doet wel zijn best? Je moet niet alleen je best doen, je moet ook je best doen om genoeg je best te doen.)
Best was niet goed genoeg. Neen, je moest jezelf telkens opnieuw overtreffen. Alleen als er nog beter werd gescoord dan de vorige keer, kon er op erkenning en eventueel een beloning worden gerekend. Elke puntendaling werd, ook al was het resultaat nog altijd bovengemiddeld goed, op misprijzen onthaald. De vorige keer was beter, en dus had je dit keer minder hard je best gedaan.
Het rapport werd, ook als het slecht was, op de schoorsteenmantel uitgestald. Er werd verwacht dat we trots konden zijn op onze behaalde punten, dat het resultaat mocht gezien worden.
Een cadeau zomaar, dat kwam niet voor. Alles bleef afgemeten, aanleidingloze generositeit was ver te zoeken. Wij vonden dat normaal – zoals elk kind aanvankelijk normaal vindt wat het binnen het eigen gezin aantreft, hoe excentriek en abnormaal dat gezin ook moge zijn. Pas de confrontatie met de geplogenheden in andere families zou de eigen eigenaardigheden aan het licht brengen, zoals in een globaliserende wereld culturen in crisis kunnen vervallen wanneer duidelijk wordt hoe ánders – en eventueel beter – het elders is.
Het belangrijkste goed dat mijn ouders verwierven door hard te werken en relatief goed te verdienen, was, behalve het huis zelf waarin ik opgroeide en dat de basis zou vormen voor het behoud in hun nadagen van de opgebouwde welstand, de mogelijkheid voor ons, hun kinderen, om te studeren. Dat hadden zij zelf geen van beide mogen doen en de verbittering daarover motiveerde hen om hun kinderen nooit aan te doen wat henzelf door hún ouders was aangedaan. Als we verstandig genoeg waren, en dat waren we alle drie, dan zouden we minstens de kans krijgen om een diploma te verwerven en zo uitzicht te krijgen op een beter bestaan dan zij alvast in de eerste helft van hun leven hadden gehad.
Ik ben mijn ouders daar zeer erkentelijk voor. Dát hebben ze in elk geval goed gedaan en ze verdienen er alle lof voor. Al haast ik mij om er meteen bij te vertellen dat ik mijn dankbaarheid nooit op de trots op mijn eigen verdienste zal laten voorgaan.



(wordt vervolgd)
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2