wolkenfragmenten uit Cees Nooteboom, Voorbije passages
3558
Aan de andere kant, niet iedereen
is aan diezelfde kracht onderhevig, want op een andere plek in diezelfde leegte
komt een vierspan van centaurs aanrazen met Hercules in een half in de wolken
verpakte zegekar. (11)
3559
Wolken in tinten van grauw en wit en opgedroogd bloed herbergen al die
rondspattende allegorische figuren
(...) (19)
3560
Alsof ik zelf op een wolk
sta en meezweef, zo voel ik me een beetje duizelig worden tussen het baldadige
visuele geweld van die beelden, en toch, tegelijkertijd is alles licht, soms
bijna doorschijnend. (20)
3561
Er zijn weer wolken, de
chauffeur is zwijgzaam en ik geef me over aan nutteloze bespiegelingen. (88)
3562
De wereld valt steeds verder van
ons af, dunne heksenwolkjes jagen langs de hellingen, en dan ineens
scheurt het grote grijze voorhang en zien we het kale voorhoofd van de oude
acteur, plat, een beetje barbaars, een lompe majesteit die een stil spel met de
wolken speelt, dan zien we hem wel, dan weer niet, en telkens is hij
anders. (92)
3563
De boeddha, zwart als kool met
enorme, dwingende parelmoeren ogen torent als een solide donderwolk
boven ons, maar zijn achterkant, die je ook mag zien, heeft door zijn idiote
grootte iets indecents, en dat, met de ons omringende vroomheid en van ouds
bekende klerikale geldzucht die zich uit in religieuze koopjes en offerblokken,
wekt bij mij een giechelige, licht meisjesachtige stemming op. (110-111)
3564
(…) en sta nu op de
boot in een storm die de oceaan leegveegt en grijze wolkenlegers op
elkaar toejaagt alsof ze elkaar moeten rammen. (144)
3565
De generaal geeft ons een hand en
kijkt naar de eerste sterren in een groot gat in de hemel, links naast de wolken:
‘zij bevestigen mij de onbetekenendheid van de dingen.’ (153)
3566
IJzeren wolken hangen er dan
boven de roestige, eindeloze velden van het oude koninkrijk Navarra. (186)
3567
Olijfboomgaarden liggen tegen de
hellingen, langs de weg zie ik de kleine blauwe bloemetjes van de wilde
rosmarijn, en aan het eind van de dag, hoog tegen de dwalende, zeilende wolken
opgetild, het ommuurde kasteel van Alcañiz. (195-196)
3568
Vier uur later is het nog steeds
ochtend, maar dan ben ik al over het Plein van de Vrede, de Bende van Vier en
honderd miljoen Chinezen gevlogen en land tussen een woeker van wolkenkrabbers
die als een ziekte in de vale heuvels ligt, Hong Kong. (199)