maandag 3 februari 2020

José Rentes de Carvalho, Het miljoen. Herinneringen en andere verzinsels

De nostalgie naar het elders en het weleer

Achterin het boek wordt in het lijstje ‘van J. Rentes de Carvalho verschenen bij Uitgeverij De Arbeiderspers’ Het miljoen als ‘verhalenbundel’ gecatalogiseerd. Is dat juist? Is de mooiste ondertitel die ik in jaren tegenkwam – Herinneringen en andere verzinsels – niet een betere vlag om de lading te dekken?

De verwarring tussen fictie en realiteit die al in die ondertitel wordt aangewakkerd, zal de lezer het hele boek door bezighouden. Hoe immers moet hij zijn leeshouding bepalen? Moet hij of zij Het miljoen lezen als fictioneel werk of als autobiografisch document? Deze onduidelijkheid wordt daarenboven in de hand gewerkt door de schrijver zelf. Nu eens benadrukt hij het fictionele karakter van zijn herinneringen: ‘Sommige gebeurtenissen uit de kinderjaren laten zo’n diepe indruk na dat we ons hele verdere leven de illusie hebben ons feilloos de details te kunnen herinneren...’; dan weer blijkt dat zijn ‘verzinsels’ nog in die mate bij de werkelijkheid aanleunen dat hij zich op een gegeven ogenblik genoodzaakt ziet pseudoniemen te gebruiken voor zijn personages.

Ik kan de lezer wellicht het best van dienst zijn door de beide mogelijkheden om Het miljoen te lezen hier tegen elkaar af te wegen. De eerste mogelijkheid is dat Het miljoen gelezen moet worden als een verhalenbundel. Indien we – rudimentair; er zijn zonder twijfel meer verfijnde en gesofistikeerde definities in zwang – ‘verhaal’ definiëren als een afgeronde literaire constructie van beperkte lengte, waarbij één of een gering aantal karakters in een logisch aan elkaar hangende reeks gebeurtenissen optreden (een plot, intrige of verhaallijn), waarbij iets teweeggebracht wordt, een catharsis of een perspectiefwijziging; indien ‘verhaal’ op een dergelijke wijze gedefinieerd kan worden, dan beantwoorden in de bundel Het miljoen hooguit vijf van de vijftien hoofdstukjes aan deze definitie, en dan vooral ‘Bij de kapper’, ‘Het schrift van Hakim’ en ‘De begrafenis van mijn ouders’.

Dit laatste verhaal gaat over de enorme tegenstelling tussen de culturen van Nederland en Portugal, die tot uiting komt wanneer het hoofdpersonage ijlings naar zijn geboortedorp moet terugkeren om zijn moeder bij de begrafenis van zijn vader bij te staan. De nachtelijke reis ernaartoe, de overschrijding van de bijna tastbare grens tussen twee werelden, de confrontatie met in ons beschaafde Noorden reeds lang teloorgegane maar ginds nog zeer levendige rouwrituelen – dit alles wordt op schitterende wijze verteld.

‘Het moeilijkste bij het schrijven van een verhaal is het vermijden van banaliteiten, maar de werkelijkheid trekt zich bij ware gebeurtenissen niets aan van dergelijke vereisten.’ Dit voert Rentes de Carvalho aan als verontschuldiging voor het feit dat de waarschijnlijkheid van het verhaal, dat hij op dat ogenblik aan het vertellen is (‘Van een andere planeet’), verstoord wordt door een onwaarschijnlijk toeval. Voor een behandeling ten gronde van dit soort onrechtmatige Penetratie van Zinloos Feit in de fictionele verwerking van een ware gebeurtenis, verwijs ik hier naar de ‘Brief in een fles gevonden’ in Reves Op weg naar het einde. Ik beperk mij er hier toe te stellen dat Rentes de Carvalho zich vergist in zijn omschrijving van ‘het moeilijkste bij het schrijven van een verhaal.’ Banale details hoeven geen bezwaar te zijn, integendeel: ze kunnen, indien goed aangebracht (wat natuurlijk niet gemakkelijk is), het werkelijkheidsgehalte van het verhaal verhogen. (Wat Roland Barthes noemde: l’effet du réel.) Volgens mij is het moeilijkste bij het schrijven van een verhaal niet het vermijden van banaliteiten, maar het scheppen van een coherent, afgerond geheel, waarbinnen alles zijn functie heeft; dat is méér dan een eenvoudig relaas, méér dan een nevenschikking van separate elementen, méér dan de som van de delen.

Het is op dit punt dat die tien andere hoofdstukjes van Het miljoen tekortschieten, indien ze als verhaal gelezen worden. Soms zijn de voegen waarmee Rentes de Carvalho zijn afzonderlijk best te genieten Herinneringen en andere verzinsels tot een literaire constructie heeft proberen samen te brengen, pijnlijk goed zichtbaar gebleven. Ik geef één voorbeeld uit vele mogelijke. In ‘Van een andere planeet’ worden twee anekdotes verteld, die beide de stelling moeten illustreren dat woorden van betekenis veranderen, naargelang ze in een context van rijkdom of in een context van armoede worden uitgesproken. Eerst wordt een man opgevoerd, eigenaar van een fazenda, ‘groter dan sommige Portugese provincies’. Daarna volgt de geschiedenis van Bernardo T., ‘Charlie voor zijn vrienden’, wiens minnares er met zijn zoon Paolo vandoor gaat. Beide luiken van het hoofdstuk hebben, behalve dan hun functie met betrekking tot het quod erat demonstrandum, niets gemeen. Toch probeert Rentes de Carvalho ze samen te brengen. Dat leidt tot een pijnlijk zichtbare voeg: ‘Paolo en Nicole trouwden een paar maanden later en in de reportage in Paris-Match straalden bruid en bruidegom, ouders, familieleden, genodigden – daar was de man met zijn fazenda zo groot als een provincie – exuberante glimlachen uit.’

Om dit euvel te omzeilen is het nodig Het miljoen niet als verhalenbundel te lezen maar als losse, vrijblijvende verzameling van apart te beschouwen – apart ook binnen de hoofdstukken van het boek – herinneringen en anekdotes, die elk voor zich wel in min of meerdere mate als een verhaal gestructureerd zijn, maar meestal toch niet de pretentie hebben méér dan een schets te zijn. Op die manier gelezen is er ineens wél heel wat speelruimte waarin het grote verteltalent van Rentes de Carvalho zich kan uitleven. Je geniet alsof je erbij zit, wanneer hij – zo stel ik het mij dan voor – als ‘man van de wereld (...) gekleed in driedelig pak’ na wat glazen wijn en gehuld in de rook van een ‘enorme Monte-Christo’, de aandacht van een half restaurant geboeid weet te houden, toevallige passanten incluis, terwijl de kelner de minder onderhoudende fado-gitarist van zoëven met wat kleingeld discreet de deur uit werkt. Rentes de Carvalho beheerst het vak, net als meneer Pontes, de kapper uit het verhaal ‘Bij de kapper’, die zo goed vertelt dat het fictieve werkelijk wordt: beeldrijk, met contrasten, crescendo’s en nauwkeurig gedoseerde pauzes. Rentes de Carvalho heeft gevoel voor het juiste tempo en een goede neus voor sfeer: lees er maar de passage op blz. 85 op na, waar de reiziger, ontdaan en eenzaam doorheen de nacht op weg naar de begrafenis van zijn vader, een dorpscafé binnenstapt; let er op, hoe de argwanende blikken van de plaatselijke macho’s en herrieschoppers bij hem beklemming en angst teweegbrengen. Rentes de Carvalho typeert zijn personages goed – ‘behalve dat hij klein en mager was, grijze haren had en het smalle snorretje van een tangofanaat, praatte hij ook nog met een lijzige stem die af en toe eens de hoogte in schoot’ – en hij gaat die typisch zuiderse voorliefde voor de hyperbool niet uit de weg.

En waarover gaan die stukjes nu? God ja, over uiteenlopende zaken met weinig onderling verband, de hele schaal bestrijkend van straf verhaal tot vertederende herinnering, maar dan toch telkens met die zweem van weemoed, die nostalgie naar elders, naar weleer; een nostalgie in de ruimte en in de tijd. Vanuit het koele, saaie, vlakke, reguliere Holland (waar Rentes de Carvalho het zeer dikwijls laat regenen) lijken Portugals charmes en betoveringen onweerstaanbaar, temperamentvol, in één woord: zuiders. Die tegenstelling, maar dan op een dieper vlak, is, zoals reeds gezegd, het voorwerp van het verhaal ‘De begrafenis van mijn ouders’: ‘de kleine wrijvingen die onvermijdelijk ontstaan bij zo verschillende leef- en denkwijzen’.

Veel nadrukkelijker dan de voorliefde voor het Zuiden, eigenlijk in elke zin onderhuids aanwezig, is de nostalgie naar wat voorbij is. Zonder te verworden tot een kniezende reactionair vertolkt Rentes de Carvalho heel subtiel zijn onvrede met hoe alles zijn vroegere glans verliest. Op vele plaatsen in het boek komt deze onvrede uitdrukkelijk naar voren: ‘de Kalverstraat – in die tijd, 1957, nog een deftige straat’; ‘Naar Brazilië vliegen betekende toentertijd avontuur en luxe.’; ‘doordat er in die tijden van weleer nog wonderen gebeurden’; ‘de beleefdheid en de glimlach uit een andere tijd’: ‘niets doet zo zeer en zo lang pijn als de zekerheid dat geen enkele kracht ons het verloren gegane geluk zal terugbrengen.’ In ‘De brand van Lissabon’ schetst Rentes de Carvalho op aangrijpende wijze de fysieke gedaante van die onherroepelijkheid, en tegelijk de onmogelijkheid van elke poging tot herstel. Wat hij probeert te vatten is de sleet op de dingen, het spoor dat mensen achterlaten op de voorwerpen die precies daardoor onvervangbaar worden, het patina dat door geen enkele restauratie kan geëvenaard worden. Over de verwoesting die door de brand van 1988 in het Chiado werd aangericht schrijft Rentes de Carvalho, met voelbaar verdriet: ‘Het verlies is onherroepelijk. Zeker, met goede wil en geld zal het mogelijk zijn getrouwe kopieën te vervaardigen, voor het nageslacht een bijna perfecte illusie te scheppen, maar er ligt een wereld van verschil tussen echte sfeer en de imitatie ervan, tussen wat geleidelijk groeit onder menselijke warmte en wat kant en klaar uit de fabriek komt. De planken vloeren zullen nooit meer kraken, niets kan de patina van anderhalve eeuw op de spiegels vervangen, uit de gerestaureerde straten verdwijnen voorgoed onze voetstappen en die van hen die er voor ons hebben gelopen.’




José Rentes de Carvalho, Het miljoen. Herinneringen en andere verzinsels, De Arbeiderspers, 1991, 540 BEF.

Deze recensie verscheen in het oktobernummer 1991 van Kunst & Cultuur, het inmiddels verdwenen tijdschrift van het toenmalige Paleis voor Schone Kunsten, nu Bozar.