De nostalgie naar het
elders en het weleer
Achterin het boek wordt
in het lijstje ‘van J. Rentes de Carvalho verschenen bij Uitgeverij De
Arbeiderspers’ Het miljoen als ‘verhalenbundel’ gecatalogiseerd. Is dat
juist? Is de mooiste ondertitel die ik in jaren tegenkwam – Herinneringen en
andere verzinsels – niet een betere vlag om de lading te dekken?
De verwarring tussen
fictie en realiteit die al in die ondertitel wordt aangewakkerd, zal de lezer
het hele boek door bezighouden. Hoe immers moet hij zijn leeshouding bepalen?
Moet hij of zij Het miljoen lezen als fictioneel werk of als
autobiografisch document? Deze onduidelijkheid wordt daarenboven in de hand
gewerkt door de schrijver zelf. Nu eens benadrukt hij het fictionele karakter
van zijn herinneringen: ‘Sommige gebeurtenissen uit de kinderjaren laten zo’n
diepe indruk na dat we ons hele verdere leven de illusie hebben ons feilloos de
details te kunnen herinneren...’; dan weer blijkt dat zijn ‘verzinsels’ nog in
die mate bij de werkelijkheid aanleunen dat hij zich op een gegeven ogenblik
genoodzaakt ziet pseudoniemen te gebruiken voor zijn personages.
Ik kan de lezer wellicht
het best van dienst zijn door de beide mogelijkheden om Het miljoen te
lezen hier tegen elkaar af te wegen. De eerste mogelijkheid is dat Het
miljoen gelezen moet worden als een verhalenbundel. Indien we –
rudimentair; er zijn zonder twijfel meer verfijnde en gesofistikeerde
definities in zwang – ‘verhaal’ definiëren als een afgeronde literaire
constructie van beperkte lengte, waarbij één of een gering aantal karakters in
een logisch aan elkaar hangende reeks gebeurtenissen optreden (een plot,
intrige of verhaallijn), waarbij iets teweeggebracht wordt, een catharsis of
een perspectiefwijziging; indien ‘verhaal’ op een dergelijke wijze gedefinieerd
kan worden, dan beantwoorden in de bundel Het miljoen hooguit vijf van
de vijftien hoofdstukjes aan deze definitie, en dan vooral ‘Bij de kapper’, ‘Het
schrift van Hakim’ en ‘De begrafenis van mijn ouders’.
Dit laatste verhaal gaat over
de enorme tegenstelling tussen de culturen van Nederland en Portugal, die tot
uiting komt wanneer het hoofdpersonage ijlings naar zijn geboortedorp moet
terugkeren om zijn moeder bij de begrafenis van zijn vader bij te staan. De
nachtelijke reis ernaartoe, de overschrijding van de bijna tastbare grens
tussen twee werelden, de confrontatie met in ons beschaafde Noorden reeds lang
teloorgegane maar ginds nog zeer levendige rouwrituelen – dit alles wordt op
schitterende wijze verteld.
‘Het moeilijkste bij het
schrijven van een verhaal is het vermijden van banaliteiten, maar de
werkelijkheid trekt zich bij ware gebeurtenissen niets aan van dergelijke
vereisten.’ Dit voert Rentes de Carvalho aan als verontschuldiging voor het
feit dat de waarschijnlijkheid van het verhaal, dat hij op dat ogenblik aan het
vertellen is (‘Van een andere planeet’), verstoord wordt door een
onwaarschijnlijk toeval. Voor een behandeling ten gronde van dit soort
onrechtmatige Penetratie van Zinloos Feit in de fictionele verwerking van
een ware gebeurtenis, verwijs ik hier naar de ‘Brief in een fles gevonden’ in
Reves Op weg naar het einde. Ik beperk mij er hier toe te stellen dat
Rentes de Carvalho zich vergist in zijn omschrijving van ‘het moeilijkste bij
het schrijven van een verhaal.’ Banale details hoeven geen bezwaar te zijn,
integendeel: ze kunnen, indien goed aangebracht (wat natuurlijk niet
gemakkelijk is), het werkelijkheidsgehalte van het verhaal verhogen. (Wat
Roland Barthes noemde: l’effet du réel.) Volgens mij is het moeilijkste
bij het schrijven van een verhaal niet het vermijden van banaliteiten, maar het
scheppen van een coherent, afgerond geheel, waarbinnen alles zijn functie
heeft; dat is méér dan een eenvoudig relaas, méér dan een nevenschikking van
separate elementen, méér dan de som van de delen.
Het is op dit punt dat
die tien andere hoofdstukjes van Het miljoen tekortschieten, indien ze
als verhaal gelezen worden. Soms zijn de voegen waarmee Rentes de Carvalho zijn
afzonderlijk best te genieten Herinneringen en andere verzinsels tot een
literaire constructie heeft proberen samen te brengen, pijnlijk goed zichtbaar
gebleven. Ik geef één voorbeeld uit vele mogelijke. In ‘Van een andere planeet’
worden twee anekdotes verteld, die beide de stelling moeten illustreren dat
woorden van betekenis veranderen, naargelang ze in een context van rijkdom of
in een context van armoede worden uitgesproken. Eerst wordt een man opgevoerd,
eigenaar van een fazenda, ‘groter dan sommige Portugese provincies’.
Daarna volgt de geschiedenis van Bernardo T., ‘Charlie voor zijn vrienden’,
wiens minnares er met zijn zoon Paolo vandoor gaat. Beide luiken van het
hoofdstuk hebben, behalve dan hun functie met betrekking tot het quod erat
demonstrandum, niets gemeen. Toch probeert Rentes de Carvalho ze samen te
brengen. Dat leidt tot een pijnlijk zichtbare voeg: ‘Paolo en Nicole trouwden
een paar maanden later en in de reportage in Paris-Match straalden bruid en
bruidegom, ouders, familieleden, genodigden – daar was de man met zijn fazenda
zo groot als een provincie – exuberante glimlachen uit.’
Om dit euvel te omzeilen
is het nodig Het miljoen niet als verhalenbundel te lezen maar als
losse, vrijblijvende verzameling van apart te beschouwen – apart ook binnen de
hoofdstukken van het boek – herinneringen en anekdotes, die elk voor zich wel
in min of meerdere mate als een verhaal gestructureerd zijn, maar meestal toch
niet de pretentie hebben méér dan een schets te zijn. Op die manier gelezen is
er ineens wél heel wat speelruimte waarin het grote verteltalent van Rentes de
Carvalho zich kan uitleven. Je geniet alsof je erbij zit, wanneer hij – zo stel
ik het mij dan voor – als ‘man van de wereld (...) gekleed in driedelig pak’ na
wat glazen wijn en gehuld in de rook van een ‘enorme Monte-Christo’, de
aandacht van een half restaurant geboeid weet te houden, toevallige passanten
incluis, terwijl de kelner de minder onderhoudende fado-gitarist van zoëven met
wat kleingeld discreet de deur uit werkt. Rentes de Carvalho beheerst het vak,
net als meneer Pontes, de kapper uit het verhaal ‘Bij de kapper’, die zo goed
vertelt dat het fictieve werkelijk wordt: beeldrijk, met contrasten, crescendo’s
en nauwkeurig gedoseerde pauzes. Rentes de Carvalho heeft gevoel voor het
juiste tempo en een goede neus voor sfeer: lees er maar de passage op blz. 85
op na, waar de reiziger, ontdaan en eenzaam doorheen de nacht op weg naar de
begrafenis van zijn vader, een dorpscafé binnenstapt; let er op, hoe de
argwanende blikken van de plaatselijke macho’s en herrieschoppers bij hem
beklemming en angst teweegbrengen. Rentes de Carvalho typeert zijn personages
goed – ‘behalve dat hij klein en mager was, grijze haren had en het smalle
snorretje van een tangofanaat, praatte hij ook nog met een lijzige stem die af
en toe eens de hoogte in schoot’ – en hij gaat die typisch zuiderse voorliefde
voor de hyperbool niet uit de weg.
En waarover gaan die
stukjes nu? God ja, over uiteenlopende zaken met weinig onderling verband, de
hele schaal bestrijkend van straf verhaal tot vertederende herinnering, maar
dan toch telkens met die zweem van weemoed, die nostalgie naar elders, naar
weleer; een nostalgie in de ruimte en in de tijd. Vanuit het koele, saaie,
vlakke, reguliere Holland (waar Rentes de Carvalho het zeer dikwijls laat
regenen) lijken Portugals charmes en betoveringen onweerstaanbaar,
temperamentvol, in één woord: zuiders. Die tegenstelling, maar dan op een
dieper vlak, is, zoals reeds gezegd, het voorwerp van het verhaal ‘De
begrafenis van mijn ouders’: ‘de kleine wrijvingen die onvermijdelijk ontstaan
bij zo verschillende leef- en denkwijzen’.
Veel nadrukkelijker dan
de voorliefde voor het Zuiden, eigenlijk in elke zin onderhuids aanwezig, is de
nostalgie naar wat voorbij is. Zonder te verworden tot een kniezende
reactionair vertolkt Rentes de Carvalho heel subtiel zijn onvrede met hoe alles
zijn vroegere glans verliest. Op vele plaatsen in het boek komt deze onvrede
uitdrukkelijk naar voren: ‘de Kalverstraat – in die tijd, 1957, nog een deftige
straat’; ‘Naar Brazilië vliegen betekende toentertijd avontuur en luxe.’; ‘doordat
er in die tijden van weleer nog wonderen gebeurden’; ‘de beleefdheid en de
glimlach uit een andere tijd’: ‘niets doet zo zeer en zo lang pijn als de
zekerheid dat geen enkele kracht ons het verloren gegane geluk zal
terugbrengen.’ In ‘De brand van Lissabon’ schetst Rentes de Carvalho op
aangrijpende wijze de fysieke gedaante van die onherroepelijkheid, en tegelijk
de onmogelijkheid van elke poging tot herstel. Wat hij probeert te vatten is de
sleet op de dingen, het spoor dat mensen achterlaten op de voorwerpen die
precies daardoor onvervangbaar worden, het patina dat door geen enkele
restauratie kan geëvenaard worden. Over de verwoesting die door de brand van
1988 in het Chiado werd aangericht schrijft Rentes de Carvalho, met voelbaar
verdriet: ‘Het verlies is onherroepelijk. Zeker, met goede wil en geld zal het
mogelijk zijn getrouwe kopieën te vervaardigen, voor het nageslacht een bijna
perfecte illusie te scheppen, maar er ligt een wereld van verschil tussen echte
sfeer en de imitatie ervan, tussen wat geleidelijk groeit onder menselijke
warmte en wat kant en klaar uit de fabriek komt. De planken vloeren zullen
nooit meer kraken, niets kan de patina van anderhalve eeuw op de spiegels
vervangen, uit de gerestaureerde straten verdwijnen voorgoed onze voetstappen
en die van hen die er voor ons hebben gelopen.’
José Rentes de Carvalho, Het
miljoen. Herinneringen en andere verzinsels, De Arbeiderspers, 1991, 540
BEF.
Deze recensie verscheen in het oktobernummer 1991 van
Kunst & Cultuur, het inmiddels verdwenen tijdschrift van het toenmalige
Paleis voor Schone Kunsten, nu Bozar.