dinsdag 25 februari 2020

de mosselcanon 2


Onder de titel Het land van de mosseleters verzamelden Benno Barnard en Paul de Wispelaere in 2002 57 proeven van 150 jaar Vlaamse vertelkunst. Nu er sprake is van het opstellen van een Vlaamse canon, leek het mij een goed idee de door de samenstellers geselecteerde prozafragmenten aan een lezing te onderwerpen.

August Snieders. Op den toren of de inval der Franschen in 1792 (39-47)

De ‘klokkenist of beiaardspeler’ die in 1792 de beiaard van de ‘OLV toren van Antwerpen’ bediende heette in werkelijkheid niet ‘Marten Davits’, laat de volgens Jeroen Brouwers (Vlaamse leeuwen, 223) ‘volstrekt onbelangrijke romancier en verteller’ August Snieders (1825-1904) al meteen weten, maar in diens relaas over ‘de inval der Franschen’ heet Davits wel zo en de geleerden die het beter weten moeten zijn verhaal dan maar terzijde leggen als het hun niet aanstaat. Dit is fictie, met andere woorden. Maar die toren, die staat er wel degelijk, en op ‘Zondag, 18 November 1792’ stonden de ‘Franschen’ wel degelijk klaar om Antwerpen aan te vallen, dus gaat het hier om een historisch relaas, gemengd met fictie. Gefictionaliseerd. Het is zoals August Snieders zich de gebeurtenissen heeft voorgesteld; hoe hij voorstelt ons, zijn relaas lezende, de gebeurtenissen voor te stellen.

Marten Davits dus, in Snieders’ verbeelding van de werkelijkheid de ‘klokkenist of beiaardspeler’, spoedt zich naar boven, naar het klokkenspel waar hij zo ‘trotsch’ op is. Hij acht zichzelf beter dan de organist, die beneden in de kerk maar voor een beperkt publiek speelt: ‘hij zat boven allen verheven; gansch de stad was zijn publiek’.

Snieders geeft ons meteen een geschiedenisles. We schrijven 1792 en Antwerpen, dat ‘aan Brugge de kroon des handels had ontnomen’, kreunt onder het antipaapse bewind van ‘Keizer Joseph II’ van Oostenrijk, ‘de koster van Weenen’, die ‘willekeurig’ ‘over België’ ‘heerschte’. Onze contreien waren niet méér dan een wingewest voor Oostenrijk. Maar er is nog een andere belager: ‘de Bataafsche Republiek heeft, gewapend met het doodstractaat van Munster’, de Schelde afgesloten. Een eerste opstand, de ‘zoogenaamde “Brabantsche Revolutie”’, was onderdrukt. Maar nu waait een wind van hoop vanuit het zuiden: ‘Den 6 November 1792 versloeg Dumouriez, te Jemmapes, de Oostenrijksche troepen en drong met een ordeloos, maar dapper leger in België’. ‘Hoe kon het anders of de Franschen werden als verlossers begroet!’

Wat klinkt dat ‘ordeloos’ omineus! Onze ‘omtrent zeventig jaar’ oude klokkenist vertrouwt het zaakje van de ‘republikeinsche hervormers’ niet, hij ziet ‘hunne komst met geen onvermengd gevoel van vreugde tegemoet’. Samen met hem overschouwen wij van op ‘de tweede galerij des torens’ het landschap. Antwerpen zit gekneld tussen de oprukkende ‘Sansculotten’ in het zuiden en de Oostenrijkers, ‘Vijgen’ bijgenaamd, die zich in ‘het geduchte Kasteel, die vreeselijke erfenis van den hertog van Alva’ verschanst hebben. De Antwerpenaren vrezen Oostenrijkse represailles, zeker na wat er zich twee dagen geleden in de Koekenstad heeft afgespeeld: ‘Het volk had den keizersgezinden kruidenier Dieltjens wreedaardig gesteenigd.’

Marten Davits krijgt nu het gezelschap van zijn vriend Herman Link. Link kijkt erg uit naar de komst van de Fransen. De beiaardier is voorzichtiger: ‘ik vrees dat wij den ouden wolf de achterdeur zullen hebben uitgejaagd, om den nieuwen in den schaapstal te brengen’. Hij zou ‘liever geholpen worden door eigen macht’.

Exit Link, met achterlating van zijn scheepskijker, waarin hij in de verte de Fransen bivak had zien maken. Davits maakt er nu gebruik van en hij ziet, met genuanceerdere blik, gestolen vee dat wordt geslacht, hoeven die in brand staan, boeren die vluchten. Neen, van de sansculotten kan geen groter heil worden verwacht dan van de Oostenrijkers.

Niet alleen het politieke meningsverschil heeft de vrienden al in grote mate uit elkaar gedreven. Aanvankelijk hadden beide weduwnaars, want dat zijn ze, hun zoon en dochter voor elkaar voorbestemd, maar zoon Huibert Davits is te zeer een ‘pirouetten-maker’, te losbandig en eigengereid, voor dochter ‘Blond-Marieke’ Link, ‘een lief blauwoogje met een rein en zuiver hart’. Neen, Marten Davits en Herman Link gaan maar zelden meer samen naar de herberg.