maandag 15 juni 2020

LVO 211



Trillend op mijn benen en met tranen in mijn ogen betrad ik de woonkamer. Die was op dat uur van de avond verboden terrein. De halve duisternis, het rookgordijn, het gesproken Frans op het scherm verleenden de televisie het aura van geheimzinnigheid en verbod – het witte vierkantje! – maar daar had ik helemaal geen oog voor. Ik had maar één bekommernis, één drijfveer: ik moest in leven blijven, niets minder dan dat. Want ik was ervan overtuigd dat ik zou sterven. Opeens wist ik dat ik zou sterven, en ik zou dus meteen sterven: alle tijd, elk tijdsbesef was volledig verdwenen. Ik had geen benul van wat mij was overkomen – slijmprop in luchtpijp, wist ik veel wat dat was, hoe zoiets kon – en ik ging ervan uit dat mijn laatste uur, of toch zeker mijn laatste nacht, was aangebroken.

Ik had psychologische bijstand nodig. Enfin, zo zouden wij dat nu noemen, behept als we zijn met het pathologiseren van alles wat eigenlijk deel uitmaakt van elke normale evolutie van een kind. Bij wie kon ik anders terecht dan bij mijn moeder?

Met haar moederlijke instinct zag zij meteen dat mij iets ergs was overkomen. Of toch iets wat erg had kunnen zijn. Struikelend over mijn woorden en verstrikt in tranen vertelde ik het haar. Zij maakte gelukkig niet de fout het weg te sussen. Zij maakte zich los van het televisieprogramma dat zij samen met mijn vader aan het bekijken was. Zij had oog voor mijn angst en ik ben haar daar nog altijd dankbaar voor.

Die nacht mocht ik bij haar in bed slapen. Niet dat ik dat uitdrukkelijk vroeg, zij regelde dat. Vader verhuisde naar het bed van mijn op dat moment al uithuizige zus. Ik trilde nog na van de doorstane emotie, maar wist mij toch gesterkt door de zekerheid dat mocht mij alsnog iets ergs overkomen, ik daar dan toch niet alleen voor zou staan. Ik sliep aan vaders kant van het bed, naast het nachtkastje met de asbak op.

Ik was nog een kind, het kon nog net – hoewel: er was al veel angst voor nodig om het zich al aankondigende onbehagen, dat gepaard ging met het vertoeven in het ouderlijke bed, te verdringen. Het klinkt misschien vreemd, maar ik was op dat ogenblik al net iets te oud om mijzelf níet waar te nemen als deelnemer aan een soort van, hoe moet ik het uitdrukken, incestueuze oerscène. Ja, heren psychoanalytici, lik maar uw baarden.

(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2