Ik las nog maar net in de brieven van L.H. Wiener hoe
een blauwe reiger er blijkbaar niet voor terugschrikt om al een redelijk uit de
kluiten gewassen futenjong van onder de ogen van zijn ouders uit het water te
pikken om het vervolgens met pluimen en vlees en alles wat er aan botten onder
zit tot bijna stikkens toe gulzig door de nauwe keel naar binnen te schrokken.
Wiener, die zichzelf een vogelman noemt, waarmee hij bedoelt dat hij graag
vogels ziet (graag zien in beide betekenissen), is ooggetuige van deze
gruwelijke moord. Hij ziet ‘hoe de reiger daar met een bolle strot staat te kokken
om de dikke prop veren naar binnen te werken. Het jong hangt met zijn pootjes
nog half naar buiten.’ Maar ja, het is de natuur, er valt niets tegen te
beginnen.
Nu heb ik al kraaien buizerds zien ambeteren, een paar keer
eksters een soortgenoot zien molesteren, en een enkele keer zwanen een
geviseerde soortgenoot zien verkrachten (scherf 11),
en ik weet dat veel soorten er niet vies van zijn om de eieren uit andermans
nest te roven. Ik weet dat vogels, hoe lief ze er ook mogen uitzien, geen
doetjes zijn. En zelf zijn ze ook vaak het slachtoffer. Van mensen uiteraard in
de eerste plaats, maar ook van vossen en die andere lieverds, katten. Je kijkt
er toch altijd van op, hoe wreed de natuur kan zijn. Wreed en schoon.
Gisteren zag ik in het kleine natuurgebiedje De Gemene
Loweiden in Assebroek het kadavertje van een kleine bonte specht. Hoe het beest
aan zijn eind is gekomen, bleef onduidelijk. Het lag daar, pootjes in de lucht,
het felle rood op kruin en stuit zinloos om aandacht schreeuwend. Het was de
tweede keer dat ik zo’n beest dood zag liggen – hoe mooier zo’n vogel, hoe meer
verdriet zoiets doet. Terwijl ik het diertje met mijn schoen omdraaide om het
beter te bekijken, hoorde ik een luid vogelgekwetter in het bosje achter me.
Eksters, in beroering. In paniek, zo leek het wel. Of toch in elk geval heftig
protesterend. Snel werd duidelijk wat er aan de hand was: op de grond lag er
eentje hulpeloos te klapwieken. Neen, opstijgen zat er niet meer in: zijn
staart stond in een onnatuurlijke hoek opgericht, gebroken allicht. Was hier
een lieve poes aan het werk geweest? Dezelfde die ook de specht te grazen had
genomen? Allicht.
200522
L.H. Wiener,
Fallen Leaves. Brieven 1966-2016, 436vv