vrijdag 5 juni 2020

scherf 13

Wreed schoon

Ik las nog maar net in de brieven van L.H. Wiener hoe een blauwe reiger er blijkbaar niet voor terugschrikt om al een redelijk uit de kluiten gewassen futenjong van onder de ogen van zijn ouders uit het water te pikken om het vervolgens met pluimen en vlees en alles wat er aan botten onder zit tot bijna stikkens toe gulzig door de nauwe keel naar binnen te schrokken. Wiener, die zichzelf een vogelman noemt, waarmee hij bedoelt dat hij graag vogels ziet (graag zien in beide betekenissen), is ooggetuige van deze gruwelijke moord. Hij ziet ‘hoe de reiger daar met een bolle strot staat te kokken om de dikke prop veren naar binnen te werken. Het jong hangt met zijn pootjes nog half naar buiten.’ Maar ja, het is de natuur, er valt niets tegen te beginnen.

Nu heb ik al kraaien buizerds zien ambeteren, een paar keer eksters een soortgenoot zien molesteren, en een enkele keer zwanen een geviseerde soortgenoot zien verkrachten (scherf 11), en ik weet dat veel soorten er niet vies van zijn om de eieren uit andermans nest te roven. Ik weet dat vogels, hoe lief ze er ook mogen uitzien, geen doetjes zijn. En zelf zijn ze ook vaak het slachtoffer. Van mensen uiteraard in de eerste plaats, maar ook van vossen en die andere lieverds, katten. Je kijkt er toch altijd van op, hoe wreed de natuur kan zijn. Wreed en schoon.

Gisteren zag ik in het kleine natuurgebiedje De Gemene Loweiden in Assebroek het kadavertje van een kleine bonte specht. Hoe het beest aan zijn eind is gekomen, bleef onduidelijk. Het lag daar, pootjes in de lucht, het felle rood op kruin en stuit zinloos om aandacht schreeuwend. Het was de tweede keer dat ik zo’n beest dood zag liggen – hoe mooier zo’n vogel, hoe meer verdriet zoiets doet. Terwijl ik het diertje met mijn schoen omdraaide om het beter te bekijken, hoorde ik een luid vogelgekwetter in het bosje achter me. Eksters, in beroering. In paniek, zo leek het wel. Of toch in elk geval heftig protesterend. Snel werd duidelijk wat er aan de hand was: op de grond lag er eentje hulpeloos te klapwieken. Neen, opstijgen zat er niet meer in: zijn staart stond in een onnatuurlijke hoek opgericht, gebroken allicht. Was hier een lieve poes aan het werk geweest? Dezelfde die ook de specht te grazen had genomen? Allicht.



200522

L.H. Wiener, Fallen Leaves. Brieven 1966-2016, 436vv