190616
De gortdroge, cynische stijl
van Grunberg in Oude mannen bevalt
me niet. (Ik lees het boek eigenlijk alleen maar omdat ik het cadeau
kreeg (van F.) en omdat S. er zo lovend over deed in haar dubbelrecensie van
Grunbergs recentste en Grand Hotel Europa van Pfeijffer.) Het gaat me
toch, al kan dat geen literair criterium zijn (en zeker niet op deze
Bloomsday), te veel over pis en kak en schamelheid. En toch blijf ik lezen,
toch slaat Grunberg in dit proza een dwingende toon aan, hij houdt je bij je
nekvel. Ik kan het niet benoemen. Hoe dan ook, mijn favoriete auteur zal hij
nooit worden. * (…) * (…) Hoe oud is ze geworden, vijfenveertig? Zo wreed. De
laatste weken was ze thuis. Ze zag er niet uit, naar verluidt. Bleek en mager,
maar met een opgezwollen buik. Alsof ze zwanger was – van de dood in haar
geval. Ze wou niet naar palliatieve – wat ze eigenlijk had moeten doen. Maar nu
is ze thuis gestorven, en dat is dan weer mooi. In haar slaap dan nog, om drie
uur ‘s nachts. (…) * (…) *
190617
Toch vervelend dat Grunberg de
veearts die de zieke pony van Borys behandelt en uiteindelijk geneest
aanvankelijk Klep noemt, met één p, bijvoorbeeld op bladzijde 90 van Goede
mannen, en dan, bijvoorbeeld op bladzijde 112, Klepp, met twee p’s. * ‘Ze
vocht tegen het snikken, ze vocht tegen zichzelf en het lukte haar niet, het
vocht kwam uit haar ogen, ze trilde een beetje.’ (Goede mannen, 129)
Waarom schrijft Grunberg ‘het vocht kwam’ en niet ‘de tranen kwamen’? Vanwege
het ‘vechten’ en de herhaling van hetzelfde woord, maar ook omdat hij de
emotionele lading van het woord ‘tranen’ wil vermijden; hij deconstrueert elke
emotie tot fysiologische componenten. Lichaamssappen spelen bij hem een
buitenproportioneel grote rol. *
Grunberg schrijft vanuit de wanhoop, zegt S.
Ik kan haar geen ongelijk geven. Zijn wanhoop is existentieel, psychologisch.
Pfeijffer is een politiek schrijver, hij beschrijft een maatschappij. Maar hij
heeft het niet over zichzelf, zijn wanhoop is niet verbonden met wat en wie hij
zelf is. Bij hem spelen lichaamssappen geen rol. Wel ringen en dure stoffen en
of de schoenen al dan niet gepoetst zijn, en het brokaat in de gordijnen of het
damast op de tafels. Maar de stijl, zeg ik, de stijl is toch ook niet
onbelangrijk. Ik houd niet zo van dat ascetisch-gedepouilleerde van Grunberg,
geef mij maar de pfeijfferiaanse frullen en tierlantijnen. Geef mij maar het
zwelgen in plaats van het hongeren. * Ondertussen is Melville naar de
achtergrond verdrongen. Grunberg is urgenter, hedendaagser, dwingender en
dringender. *