190610
(…) *
190611
Ik ben met S. in het station, er moeten dringend tickets gekocht
worden voor een trein naar een niet nader omschreven plaats in Duitsland die
over een tiental minuten vertrekt. Ik ga mij daarover ontfermen en draag S. op
intussen bij de bagage te blijven. Na heel wat administratief gerommel en veel
vijven en zessen slaag ik er eindelijk in de loketbeambte de twee tickets te
doen afdrukken. Maar hij heeft heen-en-terugtickets begrepen terwijl het enkele
hadden moeten zijn. Onze trein staat daar al te wachten, toch vraag ik de man
om de heen-en-terugtickets te annuleren indien dat nog zou lukken en mij enkele
te bezorgen. Natuurlijk wacht de trein niet tot dit ook afgerond is. Ik moet
nog naar een ander loket. Daar probeert een perronschoonmaker mij een briefje
van 800 euro (!) te ontfutselen. Eindelijk lukt het me de gewenste tickets te
bemachtigen, maar tegen dan is onze trein natuurlijk allang vertrokken. We
moeten wachten op die van het volgende uur. S. vindt dat vervelend want dat
betekent dat we – uiteraard – een uur te laat op onze afspraak in die niet
nader bepaalde Duitse stad zullen aankomen. * De ikfiguur van Leen Huets roman Eenoog,
waarvan ik nu de eerste veertig bladzijden heb gelezen, die ik bijzonder goed
geschreven vind, leest in een kerk in Firenze de opschriften in de kleine
ambachtswinkeltjes in de zijstraten. Een ervan luidt: ‘Het Echte Leven Is Beter
Dan Dromen’ – dat gaat lijnrecht in tegen wat Murakami in Spoetnikliefde
lijkt te suggereren. *
190612
Zinnen in Eenoog van Leen Huet die mij persoonlijk
aanspreken, die perfect zouden passen in, bijvoorbeeld, mijn verslag over mijn
reis naar Praag. ‘Ik verdwaal en vertik het om op mijn stadsplan te kijken.’
(63); ‘(…) de eerste aanblik van de Alpen voor ogen die alleen maar vlaktes of
lichte golvingen gewend waren (...)’ (65) ‘Ik geloof dat ik bijzonder gelukkig
was in die tijdloze concentratie.’ (69) Niets met Praag te maken, maar voor mij
evenzeer relevant is deze: ‘(…) ik zag je profiel naast me en voelde me
plotseling volkomen gelukkig en vredig.’ (77) Niet alleen omwille van deze
aansluiting op mijn persoonlijk leven lees ik dat boek graag. * Weeral een
droom met G. in een hoofdrol. Het is al laat op de dag en ik herinner mij er
niet veel meer van, enkel dit: dat hij in een groepje zit dat ik moet begroeten
en dat ik iedereen een hand geef behalve hem. En dan wat later in die droom
geef ik hem toch een hand. * (…) * (…) *