zaterdag 13 juni 2020

LVO 209



Zo duidelijk als het eerste voorwerp van mijn clandestiene belangstelling was (maar toch geheimzinnig in de verborgenheden die het ondanks alle, door mij nooit eerder aanschouwde, open- en blootheid bevatte), zo mysterieus en onbegrepen bleef het tweede. Ik kan mij nu niet meer goed voor de geest halen wat het precies was, maar het was iets met een gummi peer waaraan een buis in hetzelfde materiaal bevestigd was, en dan hoorde er nog een ringachtig iets bij. (Door die peer kon ik mij een paar jaar later een voorstelling vormen van de fraude waaraan wielrenner Michel Pollentier zich in de Ronde van Frankrijk van 1978 bezondigde, door een onder zijn oksel verstopte gummi peer met daarin de urine van iemand anders, die zich niet gedopeerd had uiteraard, naar de controle mee te nemen – om daar betrapt te worden.) Neen, wat die peer, dat buisje en die ring te betekenen hadden, daar had ik geen idee van. Maar ik wist wel, met stellige zekerheid, dat het iets betrof waarover ik niet zomaar aan mijn moeder opheldering kon vragen, zelfs niet indien aan dat vragen niet onvermijdelijk het verraad van mijn ongepaste nieuwsgierigheid en mijn illegaal doorsnuffelen van bergruimtes in een op zich al verboden vertrek zou verbonden zijn.

Dat mijn ouders seks zouden hebben, dat was iets wat niet eens in mijn voorstelling voorkwam. Ik kreeg er in elk geval niets van te zien – en ook niet van te horen, wat toch best mogelijk zou geweest zijn aangezien onze bedden slechts door een scheidingsmuur van elkaar gescheiden waren. Bovendien waren moeke en vake absoluut niet affectief ingesteld: een aai of een kus, ik kan het mij niet herinneren hen ooit een dergelijk gebaar van liefde of zelfs maar genegenheid te hebben zien verrichten. Toen vond ik dat normaal, nu weet ik dat tussen mijn ouders al lang een ijzige kilte was ingetreden. Toch moet het ooit anders geweest zijn – ik was toch minstens verwekt? Bovendien staat mij toch nog één herinnering voor de geest die ik, zij het niet zonder enige schroom te overwinnen, meen hier te kunnen vertellen. Ik doe het toch, al was het maar omdat deze herinnering mijn ouders dan toch ook enigszins rehabiliteert, voor zover het hun menselijkheid ook op dat vlak betreft.

Op zondagmiddagen vielen zowel vader als moeder vaak in slaap bij het beluisteren van het radioprogramma ‘Opera en Belcanto’ – dat zei ik al. En wat ik ook al zei, was dat ze soms, af en toe, naar boven trokken. Ze zeiden dat ze moe waren en dat ze een tukske gingen doen. Ik vond dat niet erg, het gebeurde nu eenmaal en ik stond daar verder niet bij stil. Maar op een van die zondagen dat mijn ouders uit mijn zicht waren verdwenen, moet ik mijn moeder (nooit mijn vader!) eens nodig hebben gehad voor het een of ander, ongetwijfeld een bagatel, misschien omdat ik mij pijn had gedaan of zo, en toen ik vond dat ze nogal lang boven bleven, ben ik dan maar zelf naar boven gegaan. Uiteraard beklom ik zo stil mogelijk de trap want ik was ervan overtuigd dat ze sliepen en ik mocht hen toch niet wakker maken! Boven op de pallier bleef ik staan, om te luisteren of ik iets hoorde waaruit ik kon opmaken of mijn ouders nog sliepen. Indien niet, dan kon ik aankloppen. Maar ik hoorde niets. Ik sloop tot aan de deur en legde mijn oor te luisteren. Niets, geen geluid. Ik boog mij voorover en keek door het sleutelgat.

Ik vond het vreemd, die toefjes haar. Dat had ik niet verwacht. Ik keek maar een fractie van een seconde, deinsde onmiddellijk terug omdat ik ook wel besefte dat ik niet hoorde te zien wat ik zag, en maakte mij uit de voeten. Het aanschouwde staat nog altijd op mijn netvlies gegrift. Mijn ouders lagen naast elkaar op bed, op hun rug, kennelijk in slaap of toch in rust. Maar zonder iets aan en onbedekt door lakens. Ik zag hun bleke huidskleur, en ergens halverwege hun lichamen die harige plekken. Dat verwarde mij want harigheid was in dat uit Sluis meegesmokkelde standjesboek ook volledig afwezig en ik had er op dat ogenblik nog geen idee van dat zoiets kon bestaan, uitgerekend daar.

Het kan niet anders, besef ik nu, of mijn ouders rustten uit van het liefdesspel. Nuja, liefde. Daar zal toen, zij moeten al een eind in de veertig geweest zijn, wel al niet veel sprake meer van geweest zijn. Maar ja, het hart blijft altijd achter op de geest, en de rest van het lichaam struikelt daar nog een eind achter aan.

(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2