Onder de titel Het land van de mosseleters verzamelden Benno Barnard en Paul de Wispelaere in 2002 57 proeven van 150 jaar Vlaamse vertelkunst. Nu er sprake is van het opstellen van een Vlaamse canon, leek het mij een goed idee de door de samenstellers geselecteerde prozafragmenten aan een lezing te onderwerpen.
Felix Timmermans. De kistprocessie (189-195)
Het kind Rozeke is genezen en dus zou weduwnaar Piet Lawijd
naar Scherpenheuvel moeten om er ‘’t mirakeleuze beeldje van O.L. Vrouw’ dank
te zeggen want dat heeft hij beloofd toen zijn dochtertje ziek was. Maar hij doet het niet
want: ‘Piet Lawijd was zijn belofte vergeten.’ Piet Lawijd heeft wel andere
zorgen: hard moet er worden gewerkt om zichzelf en zijn vier kinderen, waarvan
Rozeke er dus een is, in leven te houden. En drinken en kaarten met de vrienden
doet hij ook graag.
Toevallig wordt Piet Lawijd aan zijn belofte herinnerd. Hij
kan de laatste zondag van mei nog mee met de ‘kistprocessie’ vanuit Antwerpen
naar Scherpenheuvel. Het is tien uur stappen, er wordt om vier uur ‘s ochtends
verzameld.
Tot zijn schrik verneemt Piet Lawijd pas nadat de processie
vertrokken is, dat de traditie het wil dat er elk jaar een deelnemer onderweg
sterft. Daarom wordt die lege kist meegedragen: om dan maar al meteen de
overledene terug naar huis te brengen. Maar waarom gaan er dan zoveel mensen
mee?, luidt Piet Lawijds redelijke vraag aan een van de vrouwen tussen wie hij
mee opstapt. ‘Om de grote verdienste,’ antwoordt ze, ‘er is toch meer
verdienste met in een processie te gaan, waarin er iemand sterven moet ‘t zij
ik, gij of een ander, dan in een gewoon andere processie.’ Ook daar zit logica
in: hoe groter de inzet, in dit geval het risico het er niet levend van af te
brengen, hoe hoger het rendement, uit te drukken in zielenzaligheid. Felix
Timmermans (1886-1947) verzuimt – hij is daar allicht niet modern genoeg voor –
om de economie van deze devotie compleet te maken: doordat zovelen afkomen op
het hoge rendement, wordt het risico om die ene te zijn alweer een stuk
kleiner.
Piet Lawijd begint te tobben. Hij heeft beloofd om, indien
het de Heer beliefde Rozeke te redden, te voet naar Scherpenheuvel te trekken,
en terug, maar niet om zijn leven te riskeren. En dus muist hij er in Lier
vanonder. Hij laat de stoet een halfuur vooruitlopen, dan is het duidelijk dat
hij er geen deel van uitmaakt en dus ook niet de kans riskeert schielijk te
moeten overlijden. En om dat halfuur weg te maken, stapt hij ‘het stamineeken
De Zoeten Inval’ binnen.
Het vervolg laat zich raden. Piet Lawijd zet zich aan het
kaarten en ‘kreeg een rode kop van glorie en van ‘t bier’. En wanneer hij veel
meer dan een halfuur later zijn weg naar Scherpenheuvel wil voortzetten,
vergist hij zich en stapt, ‘menende dat hij naar Scherpenheuvel ging’, terug op
huis af.
Ondertussen hebben de talrijke bedevaarders en hun lege kist
de bidplaats bereikt, er de geplogenheden afgewikkeld, zich opgemaakt voor de
terugkeer – en nog is er niemand gestorven. Nu bidt iedereen ‘om het niet te
zijn, en het een ander wezen mocht’ en ‘elks hart neep van vreze tot de grootte
van een boon’. Aerschot en Lier worden gepasseerd, en nog is er niemand
overleden. Zou het kunnen dat het dit jaar ánders zou zijn, dat de processie
heelhuids de thuishaven bereikt? De honderden ‘beewegers’ zetten er stevig de
pas in, hoe sneller thuis hoe zekerder iedereen is van het lijfsbehoud.
Nu komen ze ‘zonder dode in den Oude God’. Het gehucht Oude
God ligt geklemd tussen de forten 4 en 5 in de voor-Antwerpse gemeente Mortsel.
Steeds rapper gaat het nu, ‘rapper om de dood te verschalken’. Ja, op den duur
beginnen ze zelfs te lopen, ook ‘het muziek zonder te spelen, de pastoor’, ‘de
gekrukten, de blinden, de manken’, ja zelfs de dragers van de kist. De
processie wurmt zich struikelend door de ‘Berchemse poort met haar bronzen
leeuwen’ en bevindt zich nu binnen de vesting. Iedereen is opgelucht, er is
geen dode gevallen. Om dat te vieren begint ‘het muziek’ ‘de “Vlaamse Leeuw” te
spelen’, en ‘de enen knielden, de anderen dansten’ – het is niet langer duidelijk
of het hier om een religieus geïnspireerde dan wel een louter
heidens-vitalistische viering van het leven zelve gaat.
Groot is dan ook de consternatie wanneer iedereen hoort dat
het gebeier van de ‘Sint-Andries-toren, zwart tegen de lucht’ wel degelijk
wordt voortgebracht door de doodsklokken… ‘Piet Lawijd had gisteren den dood
gevonden in een herberg met voor een wedding vierentwintig harde eieren op te
eten.’