De in Beernem aan zijn lot overgelaten Oktaaf werd opgevolgd door
een volgende aangespoelde kat, die door mijn moeder natuurlijk ook Oktaaf werd
genoemd, zoals ze alle katten die ze, tot haar dood, in huis zou halen Oktaaf
bleef noemen. Ook als het kattinnen waren. Zo hadden we ook in het jaar
waarover ik het nu heb, het moet 1967 zijn geweest, een kat die Oktaaf heette.
In die tijd vatten mijn ouders een keer het voor hun doen atypische plan op om
een verlengd weekend, waarin ook Moederdag vervat was, door te brengen in De
Duinse Polders in Blankenberge, een familiehotel van de Christelijke
Mutualiteit waar zij, aangezien zij aanhorig waren aan de katholieke zuil en
toen zelfs nog praktiseerden, als vanzelfsprekend bij aangesloten waren. Of ik
mee mocht dan wel moest, heeft hier weinig belang.
Het kan zijn dat ik hier twee van die verblijven, in twee
verschillende, kort op elkaar en misschien zelfs opeenvolgende jaren, verhaspel,
maar dat verandert weinig aan de verpletterende indruk die mijn belevenissen in
De Duinse Polders op mij hebben gemaakt. Een kat en een hete kan koffie
speelden daarbij een hoofdrol, maar die indruk betreft toch vooral de
fundamentele emotie die mijn relatie met mijn moeder kenmerkte, toen en de vele
jaren tot haar dood die nog zouden volgen, en eigenlijk zelfs tot op vandaag.
Behalve die kat en die kan herinner ik mij trouwens zo goed als
niets van dat (samengestelde) verblijf. Of het zou het Nero-album De Pax-apostel moeten zijn, dat ik als
troost voor wat voorviel ten geschenke kreeg, een troost die ik dan ook vond in
het genoegen dat ik beleefde aan het fantastische Koude Oorlog-verhaal waarin
Nero een opdracht uitvoert die hem gegeven wordt door Pol Het Wereldgeweten,
een geest die is ontsnapt uit een bloempot die op een goede dag zomaar kwansuis
uit de lucht komt vallen, natuurlijk recht op de kale knikker van mijn
geliefkoosde Dagbladverschijnsel. Nero wordt niets minder opgedragen dan een
langspeelplaat te vervaardigen met grondstoffen die hij moet opdelven uit de bodem
van de diepste zee en op de top van de hoogste berg, en vervolgens moet hij de
muziek die op die langspeelplaat is geperst ten gehore brengen bij de
wereldleiders van die tijd, Chroesjtsjov en Eisenhower, om hen er, zodoende,
toe te bewegen om niet de wapens
tegen elkaar op te nemen. De Wereldtentoonstelling van 1958 speelt in dat
verhaal een rol want ik zie met mijn geestesoog nog een prentje voor me waarop
Nero te zien is, schrijlings zittend op de Pijl van de Burgerlijke Bouwkunde
van de architecten Jean Van Doosselaere, André Paduart en Jacques Moeschal, een
van de monumenten op de Heizel die helaas werden afgebroken.
Toen wij thuiskwamen van dat weekend, bleek dat Oktaaf bevallen
was van een vierling. Uitgerekend op Moederdag – die coïncidentie werd dik in
de verf gezet en is mij dan ook altijd bijgebleven. Mijn vader wist wel raad
met het gebroed. Het werd – gelukkig ver buiten mijn gezichtsveld want ik zou
na mijn begrijpelijke vertedering en verwondering om de coïncidentie niet
bestand zijn geweest tegen een dergelijke kille wreedheid – in een met stenen
verzwaarde zak gestouwd, die dan vervolgens in een water werd geworpen,
misschien wel het water in de bouwput achter ons huis.
Mijn vader kon dat blijkbaar. Ik zou het niet kunnen. Spinnen zet
ik buiten nadat ik ze met behulp van een potje en een ansichtkaart of
systeemfiche gevangen heb, voor binnenshuis verdwaalde hommels of motten open
ik het raam. Enkel muggen kan ik met het grootste genoegen vermoorden. Alles
wat groter is niet. Zo heb ik eens een halfuur met een spade in dubio gestaan
voor een vleugellamme mees die het slachtoffer was geworden van de spilzieke
speelzucht van, alweer, een kat. Ik wist dat ik het diertje moest afmaken, maar
kon het niet. Ik probeerde het met afgewende blik te onthoofden, maar kliefde
ei zo na mijn eigen tenen. Uiteindelijk heb ik de mees levend begraven, en
vervolgens dat stukje grond meerdere malen doorstoken met mijn spade.
Maar ik weid uit en dwaal af.
lees vanaf hier deel 1
lees
hier
vanaf het begin van deel 2