De 21-jarige beginnende journalist Gabriel Gárcia Márquez ontmoet in
Cartagena de boomgrote Emilio Razzore, ‘de menselijkste mens die ik ooit had
ontmoet’ (387). Razzore maakt deel uit van een circus, dat met beestenboel en
al in Havana is ingescheept op de onder Spaanse vlag varende ‘oceaanstomer
Euskera’. Razzore weet zo levendig te vertellen over hoe hij de roofdieren ‘met
zijn liefde had vermenselijkt’ – een extreem antropocentrisch standpunt dat je
vandaag niet meer zo gemakkelijk verkocht krijgt, de circusromantiek is er
ondertussen helemaal uit – dat Márquez
zich prompt engageert, ‘al was het maar om de kooien schoon te maken’. De
toevoeging ‘als de tijgers er niet in zaten’ is een voorbeeld van márqueziaanse humor waarop ik
tukker ben dan op zijn kritiekloze bereidheid om een archaïsche vorm van
dierenmishandeling in stand te helpen houden. Maar goed. De Euskera kan niet
snel genoeg de haven van Cartagena binnenlopen, het circus van Razzore kan niet
snel genoeg Colombia veroveren. Althans niet als het van Márquez afhangt. Maar het hangt
niet van Márquez af.
Er steekt een storm op in de Caraïbische Zee en de Euskera vergaat met man en,
nu ja, muis – ’t is te zeggen met dat hele zootje aan boord. Razzore is er het
hart van in, hij keert terug naar Florida om er een nieuw circus op te bouwen.
‘Er is nooit meer iets van hem vernomen,’ rondt Márquez
deze anekdote af.
Natuurlijk moest ik denken aan de dierentuin die in de
openingspassage van Yann Martels Het leven van Pi onder de golven
verdwijnt na een scheepsramp – waaruit enkel de jonge jongen Pi, een Bengaalse
tijger en een ander gestreept dier, een zebra, zich weten te redden. (Ik geloof
dat er nog een dier was, maar dat staat me niet meer zo voor de geest en ik heb
het boek niet bij de hand.) En, bij uitbreiding, aan het Bijbelse verhaal van
de Ark van Noach – al gaat die niet naar de haaienkelder maar strandt hij,
zoals Frank Westerman in Ararat omstandig uit de doeken doet, op
de berg met die naam.
Dat van deze drie de twee recentste drijvende diergaardes
genadeloos door hun bedenkers worden gedecimeerd, zegt natuurlijk wel iets over
de tijd waarin deze parabels tot stand zijn gekomen. Er zijn geen goden meer
die drijvende zoo’s en circussen een hand boven het hoofd houden. Al was de
oudtestamentische toch ook bijzonder wreed door van elke soort slechts één
heteroseksueel en vruchtbaar koppel te willen redden.
200512
Gabriel Gárcia
Márquez, Leven om
het te vertellen
Yann Martel, Het leven van Pi
Frank Westerman, Ararat