zondag 14 juni 2020

scherf 18


Perziken


Het is bijna ondraaglijk, hoe schoon Luuk Gruwez het genadeloze verouderen beschrijft in Het land van de wangen. De schrijver brengt om de veertien dagen het weekend door bij zijn grootouders Liesje en Knor, allebei een flink eind in de tachtig. Ooit waren zij flamboyante, van het leven en elkaar genietende ondernemende Zuid-West-Vlamingen, maar nu zijn zij niet veel meer dan in gelooide en ingezakte huid verpakte beenderen en sappen, met nauwelijks nog een herinnering aan wat jonger is dan hun verste herinneringen. Gruwez houdt dagboek bij van zijn verblijven in het naar urine en erger riekende huis. Het is een meedogenloos maar toch uitermate liefdevol rapport van een neergang. Op een gegeven ogenblik kijken we over zijn schouder mee naar de foto’s die het oude echtpaar in een schoenendoos heeft bewaard. Foto’s vol zomer en liefde. Knor, ‘dan nog een zindelijke dandy’ (142) en niet de in zijn broek plassende bejaarde die hij nu is, draagt witte schoenen, een nog pronte Liesje eet perziken aan dezelfde keukentafel waaraan zij nu halve en hele dagen wezenloos voor zich uit zit te staren. Het is schoon, maar schier ondraaglijk.



200527



Luuk Gruwez, Het land van de wangen, 1998