Groepsverkrachting
Brugge weet zich door een middeleeuwse belofte verbonden aan
de verplichting om ten eeuwigen dage in de wateren van de binnenstad zwanen te
houden en dientengevolge ook te soigneren. Goed idee, het is mooi om zien en
het draagt bij tot het imago van de stad dat, naar verluidt, in de ogen van
buitenstaanders prettig is. Nu ja, ik moet er niet flauw over doen: ik vind die
zwanen ook wel best mooi, al zie ik die beesten natuurlijk liever met
uitgestrekte nekken en ongeknipte vleugels in formatie overvliegen.
Het zijn idyllische beesten. Witter dan wit, maar met een
gelige schijn in de sierlijk zich in S-bochten krommende hals, plomp in de
wandeling maar statig in het dobberen, indrukwekkend wanneer ze hun vleugels
uitslaan en een paar decameters over het water lopen, vertederend en fotogeniek
in de balts. Maar, weet ik sinds enkele dagen, ook beestachtig wreed.
Tijdens een luchtje-schep-coronawandeling heen en weer naar
de Ezelpoort, rond de Stil Ende genaamde langwerpige vijver vlakbij mijn
woonst, een op zichzelf teruggevallen gedeelte van de vroegere omwalling rond
de stad, was ik getuige van een wel erg wreed tafereel. Reeds op de heenweg zag
ik hoe één zwaan, van de vrouwelijke kunne veronderstel ik, werd lastiggevallen
door een van die patsers die met stijf hoog gehouden vleugels de wijfjes van
hun troep proberen te imponeren en tegelijk de concurrerende mannetjes diets
maken wie de lakens uitdeelt. Dat zal dan wel een mannetje geweest zijn. Enfin,
er bestond geen twijfel over dat het een mannetje was want het beest probeerde
meteen wanneer hij de zwaanin te grazen had haar langs achteren te bespringen
en wanneer bleek dat dit haar niet welgevallig was, beet hij zich in haar hals
vast en drukte haar kop zelfs onder het waterpeil. Aangenaam kan het onmogelijk
geweest zijn want het wijfje probeerde zich steeds opnieuw los te rukken en aan
het mannelijke en ogenschijnlijk niet bijzonder liefdevolle geweld te ontkomen.
Tevergeefs want een tiental meter verder begon de verkrachtingspoging, want dat
was het, opnieuw en zo ging het een tijdje door.
Ik kon er niets aan doen, besloot ik en suste mijn innerlijke
stem: ‘Het is de natuur, wij moeten daar niet in tussenkomen. Wat zou ik doen
mocht ik zelf een zwaan zijn.’
Tien minuten later, toen ik bij hetzelfde punt terugkwam, was
de schermutseling nog steeds aan de gang. En nu was de belager niet langer
alleen, andere mannetjes wierpen zich in de strijd. Op een gegeven ogenblik
werd het slachtoffer door drie van die geëxalteerde en door de toeristische
dienst van mijn stad als uitermate vreedzaam en galant aan de buitenwereld gepresenteerde
testosteronbommen belaagd. Dit was een regelrechte groepsverkrachting en neen,
prettig om zien was dat niet. Ware het niet dat er tussen de aanvallers
onderling duidelijk ook een niet van gewelddadigheid gespeende onenigheid
ontstond, het ongelukkige beest had ongetwijfeld gevaar gelopen de
liefdesbetuigingen van haar soortgenoten niet te overleven. Ik bleef
gechoqueerd toekijken. Wat kon ik doen? De Groendienst opbellen?
Uiteindelijk kwam er toch een einde aan het gevecht. De
vrouwtjeszwaan, die al herhaaldelijk had gepoogd om uit het water op de boord
te klimmen, maar daar door het, als gevolg van de droogte van de voorbije
maanden, lage waterpeil niet in was geslaagd, bleef nu versuft en wellicht
getraumatiseerd schuilen onder een van de loopplanken die het de witte
paradedieren gemakkelijker moet maken om waggelend aan land te komen. De
mannetjes zaten nu met veel gespat van water achter elkaar aan en leken hun
prooi te vergeten. Ik had met haar te doen en keerde, met bijgesteld
zwanenbeeld, naar huis terug.
200512