zaterdag 30 mei 2020

scherf 11

Groepsverkrachting

Brugge weet zich door een middeleeuwse belofte verbonden aan de verplichting om ten eeuwigen dage in de wateren van de binnenstad zwanen te houden en dientengevolge ook te soigneren. Goed idee, het is mooi om zien en het draagt bij tot het imago van de stad dat, naar verluidt, in de ogen van buitenstaanders prettig is. Nu ja, ik moet er niet flauw over doen: ik vind die zwanen ook wel best mooi, al zie ik die beesten natuurlijk liever met uitgestrekte nekken en ongeknipte vleugels in formatie overvliegen.

Het zijn idyllische beesten. Witter dan wit, maar met een gelige schijn in de sierlijk zich in S-bochten krommende hals, plomp in de wandeling maar statig in het dobberen, indrukwekkend wanneer ze hun vleugels uitslaan en een paar decameters over het water lopen, vertederend en fotogeniek in de balts. Maar, weet ik sinds enkele dagen, ook beestachtig wreed.

Tijdens een luchtje-schep-coronawandeling heen en weer naar de Ezelpoort, rond de Stil Ende genaamde langwerpige vijver vlakbij mijn woonst, een op zichzelf teruggevallen gedeelte van de vroegere omwalling rond de stad, was ik getuige van een wel erg wreed tafereel. Reeds op de heenweg zag ik hoe één zwaan, van de vrouwelijke kunne veronderstel ik, werd lastiggevallen door een van die patsers die met stijf hoog gehouden vleugels de wijfjes van hun troep proberen te imponeren en tegelijk de concurrerende mannetjes diets maken wie de lakens uitdeelt. Dat zal dan wel een mannetje geweest zijn. Enfin, er bestond geen twijfel over dat het een mannetje was want het beest probeerde meteen wanneer hij de zwaanin te grazen had haar langs achteren te bespringen en wanneer bleek dat dit haar niet welgevallig was, beet hij zich in haar hals vast en drukte haar kop zelfs onder het waterpeil. Aangenaam kan het onmogelijk geweest zijn want het wijfje probeerde zich steeds opnieuw los te rukken en aan het mannelijke en ogenschijnlijk niet bijzonder liefdevolle geweld te ontkomen. Tevergeefs want een tiental meter verder begon de verkrachtingspoging, want dat was het, opnieuw en zo ging het een tijdje door.

Ik kon er niets aan doen, besloot ik en suste mijn innerlijke stem: ‘Het is de natuur, wij moeten daar niet in tussenkomen. Wat zou ik doen mocht ik zelf een zwaan zijn.’

Tien minuten later, toen ik bij hetzelfde punt terugkwam, was de schermutseling nog steeds aan de gang. En nu was de belager niet langer alleen, andere mannetjes wierpen zich in de strijd. Op een gegeven ogenblik werd het slachtoffer door drie van die geëxalteerde en door de toeristische dienst van mijn stad als uitermate vreedzaam en galant aan de buitenwereld gepresenteerde testosteronbommen belaagd. Dit was een regelrechte groepsverkrachting en neen, prettig om zien was dat niet. Ware het niet dat er tussen de aanvallers onderling duidelijk ook een niet van gewelddadigheid gespeende onenigheid ontstond, het ongelukkige beest had ongetwijfeld gevaar gelopen de liefdesbetuigingen van haar soortgenoten niet te overleven. Ik bleef gechoqueerd toekijken. Wat kon ik doen? De Groendienst opbellen?

Uiteindelijk kwam er toch een einde aan het gevecht. De vrouwtjeszwaan, die al herhaaldelijk had gepoogd om uit het water op de boord te klimmen, maar daar door het, als gevolg van de droogte van de voorbije maanden, lage waterpeil niet in was geslaagd, bleef nu versuft en wellicht getraumatiseerd schuilen onder een van de loopplanken die het de witte paradedieren gemakkelijker moet maken om waggelend aan land te komen. De mannetjes zaten nu met veel gespat van water achter elkaar aan en leken hun prooi te vergeten. Ik had met haar te doen en keerde, met bijgesteld zwanenbeeld, naar huis terug.

200512