Op een zomerdag speelde ik eens samen met Dirk Bellemans op ons
tuinterras. Dat moet een van de enige keren zijn geweest dat hij buiten de
zaterdagse kaartavonden mocht komen spelen – ik weet ook niet meer waaraan ik
dat te danken had. Het was zeker ook een van de laatste keren. Wat speelden we?
Het zal wel iets met knikkers of autootjes zijn geweest, of een combinatie van
beide in een zelfbedacht spel dat we ooit maar één keer zullen gespeeld hebben
(zo waren er vele zelfbedachte spellen), maar ik weet wel nog dat het warm was
en dat we op de grond zaten en dat Dirk een korte broek aanhad. Ik ook
trouwens, dat was in die tijd voor kleine jongetjes nog gebruikelijk.
Ik heb nooit veel aandacht besteed aan het vestimentaire. Ik moest
de kleren van mijn zes jaar oudere broer afdragen en kreeg af en toe iets
nieuws, bijvoorbeeld pullovers, die mijn moeder in de gekste kleuren en
patronen voor mij breide. Of een koerstruitje van het Italiaanse
koffiezetapparaatmerk Faema, dat was de sponsor van Eddy Merckx op het eind van
de jaren zestig. Daar was ik wel blij mee, al supporterde ik eigenlijk voor
Roger De Vlaeminck, die voor de Zedelgemse fietsen- en kachelfabriek Flandria
en daarna voor kauwgummagnaat Brooklyn reed. Van Flandria of Brooklyn heb ik
nooit een koerstruitje gekregen. Of ik droeg lijvekes met een rits achteraan in de nek. Het kon mij niet veel
schelen hoe het eruitzag, als ze maar niet ongemakkelijk zaten – de schaamte
over mijn schamele kleren heb ik pas gevoeld toen ik begon te beseffen dat het
toch allemaal maar wat met haken en ogen aan elkaar hing en dat mijn moeder
haar spaarzaamheid ook op dat artikel misschien wat te fanatiek botvierde.
Dat niet te ongemakkelijk zitten was met broeken niet altijd
evident. Soms moest ik, in volle groei, mijn broeken toch wel heel erg lang
dragen. Ze werden te kort, en dan naaide mijn moeder er onderaan de pijpen een
stuk aan. Dat deed ze niet altijd in een passende stof. Zo heb ik een tijd
rondgelopen met een lange broek, bleekgroen van kleur en met onderaan breed
uitlopende pijpen, de zogenaamde olifantenpijpen die toen in de mode waren.
Mijn moeder lengde, toen ik eruit groeide, die pijpen aan met twee repen stof
die ze had uitgeknipt uit het laken met wit-blauwe vierkantjes dat jarenlang op
onze keukentafel had gelegen. Dat was op zich natuurlijk al erg, maar je had
het als kind te ondergaan. Het was een puur esthetische kwestie en die
benadering heeft in mijn leven zeer lang geen rol van betekenis gespeeld.
Nijpender was het probleem van het kruis. Uiteraard groeiden niet alleen mijn
benen. Jaren heb ik rondgelopen met broeken die mijn scrotum knelden – en dat
was niet bepaald comfortabel.
Evengoed als een spannend kruis bij een lange broek konden ook,
bij een korte broek, te wijde, niet aansluitende pijpen zorgen baren – zeker in
combinatie met de onderbroeken die wij te dragen kregen. Dat waren nog niet de
perfect aansluitende slipjes die nu algemeen verworven zijn, maar van die
slobberige witte gevallen in terlencastof, met een gulp vooraan. Daarin viel al
eens een kier. Meestal waren wij ons daarvan bewust en probeerden we inkijk te
vermijden.
Die keer dat ik met Dirk Bellemans buiten op de grond zat te spelen,
gebeurde het dat ik opeens, zomaar, kwansuis en volslagen onwillekeurig, door
zo’n kier, die Dirk in het vuur van het spel met de knikkers en de autootjes
even niet had bewaakt, iets te zien kreeg dat een halve eeuw later nog altijd
op mijn netvlies gebrand staat en dat ik dus misschien beter niet te zien had
gekregen. Het was iets donkers, iets gerimpelds en iets – en dat was nog het
vreemdste – waarop haar stond. Krullende, zwarte haren. Deze ervaring was voor
mij, herinner ik mij nu nog altijd, een schokkende ervaring. Het was alsof ik
iets levends zag, iets dierachtigs, iets waarvan de eigenaar zich – in al zijn
in het spel opgaande onschuld – niet bewust was en waarvoor ik hem had moeten
waarschuwen, wat ik uiteraard niet durfde. Ik kreeg een onbedoelde inkijk op
een onderdeel van het geslachtsorgaan van een andere persoon en dat was, ik kan
het niet anders omschrijven, iets wat tegelijkertijd onrustwekkend én
fascinerend was, in elk geval troeblerend genoeg om een definitieve afstand
tussen mij en dat andere kind te scheppen en een eind te maken aan het soort
van onschuld die wij, zonder het te beseffen natuurlijk, tot dan altijd gedeeld
hadden.
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2