Dirk Bellemans werd streng opgevoed en was als speelkameraad
nauwelijks beschikbaar. Hij nam dus geen deel aan de stroop- en
ontdekkingstochten waartoe ik wel de vrijheid kreeg of nam. Hij leerde in vaste
patronen te denken, zijn kleine wereld kende geen twijfels. Hij had een, mij
vreemd aandoende, kritiekloze waardering voor zijn vader, stond in bewondering
voor diens technisch vernuft en handigheid. Wanneer hij, bijvoorbeeld op
school, dan toch eens werd geconfronteerd met iets wat zijn bevattingsvermogen
te boven ging, voelde hij zich onzeker. En dan vroeg hij 'Is dat verplicht?'
Dat zinnetje is mij altijd bijgebleven – het getuigde van een wereld die
uiteenviel in twee soorten werkelijkheid: het onvrije en de rest, waarmee geen
rekening diende te worden gehouden.
Dirk Bellemans zou later voor een carrière als beroepsmilitair
kiezen.
In intellectueel opzicht – dat woord is potsierlijk voor de zes-
tot twaalfjarigen die we waren maar ik vind er geen ander – vormde Dirk Bellemans
niet echt een uitdaging. Op weg naar school legde ik hem eens uit hoe ons
zonnestelsel in elkaar zat en waarom de dagen aan de evenaar in de zomer korter
waren dan bij ons en in de winter langer. Althans, ik probeerde hem dat naar
godsvrucht en vermogen en wellicht ook met een grondig aandeel geïmproviseerd
en nauwelijks wetenschappelijk te noemen inzicht uiteen te zetten. Maar de
manier waarop ik zijn aandacht vatte, is mij altijd bijgebleven als een vroeg
voorbeeld van het plezier dat gepaard kan gaan met het doorgeven van kennis (of
van iets waarvan ik dacht dat het kennis was).
Dirk Bellemans had, zoals elk kind op die leeftijd, last van
neurosen – en in die afwijking was het dat wij elkaar vonden. Hij kon zich goed
inleven in het soort repetitieve en mimetische spelletjes waarmee ik graag aan
de realiteit probeerde te ontkomen. Zo was er een spel dat wij speelden op de
zaterdagavonden waarop onze ouders samenkwamen en waaraan ook Linda kon
deelnemen. We bouwden met legoblokken en meccanolatten en lege dozen een wijk
na met een heel stratenplan en alle nutsvoorzieningen die wij kenden uit de
wereld van de grote mensen, die wij dan de échte wereld noemden – winkels, de
bank, de brandweer, het politiebureau – en dan reden wij met speelgoedautootjes
in deze imitatiewereld rond, van de ene beslommering naar de andere:
boodschappen doen, naar de dokter, een kind afhalen op school. Alsof dat
allemaal iets was om reikhalzend naar uit te kijken. Uiteraard ging de meeste
tijd naar het opbouwen en terug afbreken van deze schaduwwereld – het spel zelf
verveelde ons al vlug.
lees vanaf hier deel 1
lees
hier
vanaf het begin van deel 2