zaterdag 23 mei 2020

de mosselcanon 15


Onder de titel Het land van de mosseleters verzamelden Benno Barnard en Paul de Wispelaere in 2002 57 proeven van 150 jaar Vlaamse vertelkunst. Nu er sprake is van het opstellen van een Vlaamse canon, leek het mij een goed idee de door de samenstellers geselecteerde prozafragmenten aan een lezing te onderwerpen.

Maurits Sabbe. Melsens kruis (173-180)

Boer Melsen kan maar niet geloven dat ‘een moord, gepleegd ginder heel ver, op een vorst, die geen mens hier kende’ een oorlog heeft ontketend. Dat zijn knecht Ward onder de wapenen wordt geroepen, verhoogt alleen maar zijn ergernis, zeker nu ‘de oogst stond te rijpen op de akker’. Het betert er niet op wanneer ‘die vergulde sabelslepers’ hem ook ‘het mooiste van zijn paarden’ wegnemen, en vervolgens gebieden om ‘al het houtgewas rond het hoefken’ om te hakken.

Boer Melsen blijft blind voor de oorlog. Hij wil er niet van weten. Niet uit de krant en niet op café. Maar natuurlijk nadert het gevaar. Vluchtelingen brengen ‘gruwelijke geschiedenissen’ met zich mee. Melsen gelooft hen niet: ze ‘overdreven, beweerde hij, de schrik deed hen dingen zien, die maar in hun verbeelding bestonden’. Boer Melsen is een oorlogontkenner, een ongelovige Thomas. ‘Als ik het zelf zie, zal ik het geloven!’

Maar stilaan dringt het toch tot Melsen door dat het niet allemaal verzinsels zijn. Hij begint zich af te vragen hoe hij het vege lijf, en vooral dat van zijn geliefde dochter Belleken, ‘sedert de dood van zijn vrouw zijn enige vreugd in ‘t leven’, voor het onheil moet behoeden. Hij brengt alles in gereedheid om naar ‘Holland’ te vluchten. Tegenover zijn vrienden houdt hij de schijn hoog dat hij het nog altijd niet gelooft dat er oorlog is.

Alles wordt nu weer rustig. Om dat duidelijk te maken, haalt Maurits Sabbe (1893-1938) zijn schoonste Vlaamse pen boven: ‘Het bochtige rivierken lag in de zon  te blikkerblinken. Het ruige koren wiegde manshoog langs de wegen. De hopperanken schudden hun bellen in ‘t suizelende windje.’ Enzovoort. Bucolischer kan het niet.

Het is de stilte voor de storm want uitgerekend dan – ongetwijfeld omwille van de contrastwerking – barst het geweld los en valt het nu ook door boer Melsen niet meer te negeren. De gevreesde ‘ulanen’ zijn op komst. Belleken, nieuwsgierig, kijkt er naar uit! Daar komen ze al ‘boven de glooiing aandraven’! Er ontstaat een vuurgevecht met de ‘Belgische karabiniers’, die van hun fiets zijn gesprongen en zich in de gracht hebben verschanst. Helaas, Belleken wordt dodelijk getroffen door een verdwaalde kogel. Daar ligt ze, ‘als een mooi wassen beeldeken naast de hagedoorn tussen de hoge madelieven en pluizige grasbloemen’.

‘Het klabetteren der geweerschoten’ duurt nog even, maar dan slaan de ‘Duitse ruiters’ op de vlucht. De Belgen fietsen triomferend door het dorp, ‘met luider stemme zingende van de Vlaamse leeuw’. De boeren juichen hen toe. Boer Melsen, die nog niet weet dat hij zijn Belleken kwijt is, juicht mee.

Wat later wordt Belleken gevonden. Nu is de oorlog wel degelijk begonnen voor boer Melsen… Wanneer hij nu mensen bezig hoort over hun kleine zorgen, weet hij wel beter: ‘Niemand houdt de oorlog tegen, mensen, niemand… Geloof mij.’ Boer Melsens grootste zorg is nu het plaatsen van een mooi kruis op het graf van Belleken. Maar eerst moet hij nog de confrontatie aangaan met de Duitsers, die terwijl hij naar de stad was gegaan om zo’n kruis te kopen, zijn hoeve hebben ingepalmd en alvast enkele biggen hebben geroosterd…