Nostalgie
Sándor Márai was na de Tweede Wereldoorlog een vreemde
in zijn eigen land. Van de Hongaarse fascisten die met de Duitsers
collaboreerden, de Pijlkruisers, moest hij evident niets hebben. Tijdens de
oorlog koos hij voor een innere Migration. Maar erna liet hij zich niet
inlijven door het communisme. Hij werd dan ook door die nieuwe machthebbers
steeds nadrukkelijker geïsoleerd. Hij emigreerde, maar vond nergens nog de
teloorgegane hoge beschaving terug waarin hij in Boedapest in de jaren twintig
en dertig een vooraanstaande rol had gespeeld en zich tot een gewaardeerd
schrijver had weten op te werken. Hij kon zich, toen hij eenmaal naar het
Westen was gevlucht, eerst naar Italië en vervolgens naar Amerika, niet vinden
in het consumentisme en de ‘lopendebandcultuur’. Márai was een burger, geen
kleinburger maar een aristocraat (zonder blauw bloed) die gesteld was op
distinctie, klasse en levenskunst. Een burger die grands cafés frequenteerde en
er uren durende audiënties verleende aan mannen van hetzelfde niveau. Een
burger die kwaliteitskostuums droeg en die, zoals Thomas Mann, vond dat
het voordeel van het dragen van een hoed was dat je hem kon afnemen om iemand
te begroeten. ‘In Márai’s ogen was voor
de naoorlogse burgers van het Westen, die vooral in materiële welstand waren
geïnteresseerd, de “geschiedenisvormende kracht” van hun klasse verloren
gegaan.’ (Ernő Zeltner, Sándor Márai. Een leven in beelden, 145)
Thomas Mann neemt in 1935 zijn hoed af voor Sándor Márai. |
Wanneer ik dit soort zaken lees, kom ik in de verleiding om
een zekere hang naar conservatisme niet te onderdrukken en het verdwijnen van
een dergelijke vormelijkheid te betreuren. Ik verwoord dit met opzet omslachtig
omdat ik mijn aarzeling om het politiek correcte tijdelijk achterwege te laten
extra in de verf wil zetten. Meer nog, het is mij om die aarzeling te doen. Wat
maakt dat ik niet vrijuit lucht kan geven aan die hang naar conservatisme?
Over welke behoudsgezinde reflex heb ik het? Niet over alles
wat met het sociale en met solidariteit te maken heeft en met de afwijzing van
de roekeloze levensstijl die ons door het neoliberale kapitalisme wordt
opgelegd. Daar geef ik geen duimbreed toe – al ben ik ooit zelf een ondernemer
geweest, een kleine zelfstandige: in sociaaleconomisch opzicht wil ik een
anti-individualist zijn en betekent vrijheid voor mij geenszins wat de
liberalistische ideologie voorschrijft, namelijk dat wie het niet redt in onze
maatschappij dat in de eerste plaats aan zichzelf te wijten heeft. Ik was dan
ook geen goede kleine zelfstandige, ik weigerde er de kantjes af te lopen en
alles in te brengen wat mijn boekhoudster mij suggereerde. Haar bedenking, dat
ik op die manier nooit rijk zou worden, wuifde ik weg. Ik ben zo’n naïeve idioot
die graag belastingen betaalt. Als ze maar goed gebruikt worden. Op elke weg
die ik berijd, over elke brug, bij elke school waar kinderen naar school gaan,
bij elk ziekenhuis, bij de trein die rijdt, het museum dat zijn deuren opent,
de post die mijn brieven goed doet aankomen denk ik: dat zou ik zelf, op mijn
eentje, nooit kunnen bekostigen. Ik ben van het besef doordrongen dat het een
voorrecht is om te leven in een verzorgingsstaat – ook al wordt die met een
snel tempo afgebroken.
Mijn hang naar conservatisme betreft iets anders. Niet zozeer
het sociaaleconomische, maar het esthetische. Een bepaalde kwaliteit van leven.
Ik kijk met weemoed terug naar een tijd, die ik zelf nauwelijks nog heb
meegemaakt en die ik volop heb zien verdwijnen, toen ambachtelijkheid nog iets
betekende, toen mensen fier konden zijn op hun arbeid (maar waarin er ook
ontzaglijk veel tijd werd verloren in zinneloze bureaucratie en – zeggen en
zien wij nu – overbodige functies). Een tijd toen er beleefde, wat zeg ik,
hoffelijke omgangsvormen waren (maar ook veel hypocrisie). Een tijd toen mensen
veel meer met elkaar samenleefden en zich nog niet door de technologisering van
zowat alle vormen van contact van elkaar hadden losgemaakt (maar waarin er ook
veel controle- en roddelpraktijken heersten). Een tijd toen de waarheid, die
nodig is om het leven ordelijk en overzichtelijk te houden, nog kon bogen op
een vanzelfsprekende autoriteit en kon rekenen op een vanzelfsprekend respect
(maar waarin de leugen zich ook gemakkelijk kon verschansen omdat hij boven
alle kritiek verheven bleef).
Nostalgie snijdt dubbel. Het is geen onschuldige emotie.
Maar zeg nu eerlijk: is de wereld waarin wij nu leven beter dan die van
vijftig, die van honderd jaar geleden? Biedt ze meer uitzicht op een fatsoenlijke
toekomst?
200510
Ernő Zeltner, Sándor Márai. Een leven in beelden