Ik herinnerde me de privé-steden van de gringo’s in Aracataca en Sevilla, aan de andere kant van de spoorlijn, als reusachtige, onder stroom staande kippenhokken met omheiningen van kippengaas, die op frisse zomerochtenden zwart zagen van de geroosterde zwaluwen. Ik herinnerde me hun lome, blauwe gazons met pauwen en kwartels, hun woonhuizen met rode daken en ramen met tralies ervoor, en ronde tafeltjes met klapstoelen zodat ze op hun terras konden eten tussen stoffige palmbomen en rozenstruiken. Soms zag je door de omheining mooie, kwijnende vrouwen in mousselinen jurken met grote gazen hoeden op, die met gouden scharen bloemen knipten in hun tuinen.
Gabriel García Márquez, Leven om het te vertellen, 26