zaterdag 23 mei 2020

LVO 191



(...) Op een avond, ik was alleen in de slaapkamer, was ik in mijn hoofd een drenkeling die, uiteraard als enige overlevende van een schipbreuk, met nauwelijks nog kleren aan zijn lijf op het strand van een verlaten eiland aanspoelde. Ik had als puber vaak die droom. Een verlaten eiland, dacht mijn held, maar niets was minder waar want hij werd bespied door twee al even schaars geklede, welvoorziene schoonheden die zich voorlopig nog even achter een rotsblok aan zijn oog onttrokken. Mijn held deed alsof hij buiten westen was, maar kon dit niet volhouden toen hij voelde dat ze zich – met onderzoekende en tegelijk zorgzame blik! – over hem heen bogen. Hij opende de ogen en meende de twee meisjes te zien die hem de avond voordien in de balzaal van het gezonken cruiseschip waren opgevallen. Hij wist dat zij hem zouden wakker kussen, oplappen, meenemen, onderdompelen in een zee van ongekende verrukkingen... En zou hij daaraan nog eens kunnen ontsnappen, aan die zee? En op welk eiland zou hij dan aanspoelen?

Het droombeeld was beslist niet origineel, het komt mij voor dat een dergelijke scène zich ook in de Odysseus afspeelt (ff opzoeken!)28. Hoe dan ook, toen ik door de stap van mijn broer op de trap werd opgeschrikt, had ik nog net de tijd om mijn naaktheid onder het laken te verbergen dat ik tot dan had gebruikt om mij in een halfgescheurd gewaad te wanen, de restanten van de tuniek waarmee ik op mijn schip met gepaste waardigheid mijn functie had bekleed. Ik was dan ook met verstomming geslagen toen mijn broer, nadat hij, zonder te kloppen, de deur had geopend, smalend sprak: 'Kijk nu eens naar onze held!' Had hij mij door het sleutelgat bespied? En als dat zo was, wat had hij gezien? Ik schaamde mij dood en durfde hem niets te vragen want met dergelijke fantasieën is een man kwetsbaar en altijd een beetje belachelijk.

Pas toen mijn broer nadat hij een studie van drie jaar in Oostende had afgewerkt (technisch ingenieur, hij maakte een proefschrift over warmtepompen, wat toen erg vooruitstrevend was), naar Leuven trok om nog een getuigschrift Stedenbouw aan zijn curriculum toe te voegen en in die stad 'op kot' ging, kon ik mij mijn slaapkamer een beetje meer toe-eigenen. Ik spreek nu van de jaren 1976 tot 1979. Dat toe-eigenen was niet volledig want mijn broers bed bleef staan, en ook zijn werkblad tussen de ingemaakte kasten bleef van hem, maar ik had nu toch wat meer privacy. Ik plaatste een overtollige houten tafel tegen een muur, waarop ik mijn boeken en papieren en tekengerief kwijt kon. (Mijn dagboeken verstopte ik altijd in mijn kast, ik had geen vertrouwen in mijn huisgenoten.) Aan deze tafel studeerde en tekende en schreef ik. Tegen de muur bevestigde ik met punaises een hele rol bruin pakpapier, waarop ik droedelde en tekende en citaten overschreef uit de boeken die ik las, maar ook ansichtkaarten en knipsels en foto's uit de krant bevestigde. Ja, het beoogde allemaal samen een behoorlijk artistieke indruk te maken.

28 Nausikaä


Salvator Rosa, Odysseus & Nausikaä


(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2