We laten het intermezzo ‘De Bellemansen’ achter ons en beginnen
aan hoofdstuk 14, ‘Populierendreef 29. Vervolg’.
Mijn ouders noemden het gangetje waarop de trap uitkwam de palier, maar dat was strikt genomen geen
juiste benaming aangezien er van deze kleine ruimte niet nog een trap naar een
hoger gelegen verdieping vertrok – ik tel uiteraard de ladder niet mee die was
bevestigd aan de bovenkant van het zolderluik dat in het plafond was ingewerkt
en die uitschoof als je het luik openmaakte door middel van een bovenaan een
bezemstok bevestigde haak, die in een aan de onderzijde van het luik bevestigde
oogschroef moest worden gestoken. Over de zolder, overigens, heb ik – nu we
daar toch even een kijkje nemen, kunnen we hem meteen afhandelen – zeer weinig
te vertellen. Ik ben er maar een paar keer op geweest. Hij bevatte voor mij
zeker geen geheimen, koffers vol vergeten of verborgen familiedocumenten,
kledingstukken die hadden toebehoord aan vorige generaties, spreekwoordelijke
lijken in de kast. Neen, onze zolder werd niet gebruikt. Het enige wat ik me er
nu van kan herinneren is dat er voor- en achteraan een vierkant raampje was en
dat de wereld, van daaruit bekeken, er ongewoon diep en ver bij lag.
Ooit was ik, een kind nog, staande op de palier, ongewild en ongewenst getuige van een drama dat zich
beneden in de traphal afspeelde. Ik moet door rumoer uit mijn slaap zijn gewekt
want ik stond daar, slaapdronken en bedremmeld, naast de deur naar mijn
slaapkamer. Het eerste wat ik zag was het ongewone uitzicht op de bovenkant van
politiekepies. Dat had ik nog nooit gezien: de bovenkant van politiekepies. Ik
zag hoe mijn vader tekeerging. De inhoud van de discussie begreep ik niet. Maar
vriendelijk ging het er zeker niet aan toe. Misschien staat het me nu fout voor
de geest – ik was slaapdronken! – maar ik vermoed dat een handgemeen maar ternauwernood
werd vermeden. Hoe die agenten daar gekomen waren en wat ze kwamen doen: het
ontging mij. Mijn moeder probeerde te sussen, dit mocht hoe dan ook niet
escaleren. (Dat was geheel conform het huisbeleid: nooit mocht iets escaleren.)
Zij kreeg mij in het oog en spurtte de trap op. Ze duwde mij mijn slaapkamer in
en bezwoer mij om terug in bed te kruipen en daar niet meer uit te komen. Alles
was in orde, er was zelfs niets aan de hand. Ik geloofde het en zal er
waarschijnlijk zelfs meteen aan zijn beginnen te twijfelen of ik daar echt wel
politieagenten had gezien, misschien was het maar een droom geweest.
Meestal bleef mijn slaapkamerdeur tegenaan. Dat was een
gunstmaatregel die ik had weten af te dwingen: de deur van mijn slaapkamer
bleef op een kier en beneden bleef een licht branden. Zo hield ik mij vast aan
de dag en hoefde ik niet bang te zijn voor de duisternis. Maar dit keer had
mijn moeder de deur volledig dichtgetrokken. Ik begreep dat de omstandigheden
bijzonder waren en zulks rechtvaardigden.
lees vanaf hier deel 1
lees
hier
vanaf het begin van deel 2