Dirk Bellemans had exact dezelfde leeftijd als ik, en we zaten dan
ook zes jaar lang in dezelfde klas van de lagere school. Zijn zusje Linda was
twee jaar jonger. Zij zou veel later nog de kleuterjuf zijn van een van mijn
kinderen. Vader André Bellemans was arbeider in de Outboard Marine, een
ondertussen allang ter ziele gegane fabriek van buitenboordmotoren in de Brugse
haven (waar ondertussen ongeveer alles wat met productie te maken heeft is
teloorgegaan). Hij begaf zich naar zijn werk met zijn Ford Anglia, een kleine
gezinsauto waarvan het belangrijkste uiterlijke kenmerk was dat de achterruit
bovenaan meer naar achteren lag dan onderaan, een bijzonderheid die in die
periode of iets later ook de Citroën Ami 8 kenmerkte. Mevrouw Bellemans, die wij
dus madame Bellemans noemden
maar die eigenlijk Christiane Verwaeye heette, was huisvrouw en ze vatte dat
heel ernstig op want haar huis was altijd kraaknet, tot in het nietigste hoekje
en de bescheidenste kier. Daardoor was het een steriel huis. Er stonden niet
alleen veel sierstolpen te pronken met daaronder Maria's met blauwe, goudbestikte
fluwelen gewaden, het huis was zelf ook als een stolp.
Dirk en Linda Bellemans waren heel erg op elkaar aangewezen. Niet
dat zij dit van ganser harte voor lief namen, zij waren gewoon op elkaar
aangewezen, tot elkaar veroordeeld, en wisten van niet beter. Dat zat zo. André
en vooral Christiane, die een angstige en argwanende natuur had waarmee zij het
joviale en rondborstige van André aanzienlijk temperde, onderwierpen hun
kinderen tot op een vrij hoge leeftijd aan een strikt uitgaansverbod. Op straat
spelen, zoals ik bijna voortdurend deed, zouden Dirk en Linda onder geen
beding. Beide kinderen waren, als ze zich niet binnenshuis bezighielden, altijd
in hun langwerpige en zorgvuldig met hoge groene Bekaertdraad afgebakende
achtertuin te zien. Daar ging ik dan vaak staan, aan die draad, maar dan aan de
buitenkant, op de smalle strook braakliggende en met netels en braam begroeide
grond tussen onze beide percelen in. (Het is nu de oprit van de villa die werd
gebouwd op een achterin gelegen perceel, een stukje moerassige grond waarop in
mijn kindertijd een wilgen- en berkenbosje groeide.) Ik stond daar als een hond
aan die draad, om het spel van deze twee wereldvreemde buurkinderen te
observeren en, ja, om toch ook in de mate van het mogelijke tot een – hoe zal
ik het zeggen – kameraadschappelijke interactie over te gaan. We hadden
blijkbaar vanalles te bespreken, Dirk en ik, maar wat dat in hemelsnaam kan
zijn geweest, dat kan ik nu niet meer achterhalen, ook al zou een kwelduivel
het met sissende brandijzers tegen mijn slapen uit mijn langetermijngeheugen
proberen te wrikken.
Hoewel. Ik twijfel er eigenlijk aan of wij veel te bespreken
hadden. Als ik aan deze Bekaertdraadscènes terugdenk, ontwaar ik vooral een
grote hunkering en ook wel eenzaamheid. Ik besefte toen niet – maar nu wel
uiteraard – dat het onbegrijpelijk was waarom ik niet werd uitgenodigd om te
'komen spelen', net zoals ik er me toen geen vragen bij stelde dat mijn buurvriend
niet uit dat streng afgebakende domein mocht komen. Het dringt nu pas, bijna
een halve eeuw later, tot mij door dat Dirks ouders het behoorlijk vervelend
moeten hebben gevonden dat ik daar altijd aan die draad kwam staan.
lees vanaf hier deel 1
lees
hier
vanaf het begin van deel 2