zaterdag 9 mei 2020

LVO 179



Dirk Bellemans had exact dezelfde leeftijd als ik, en we zaten dan ook zes jaar lang in dezelfde klas van de lagere school. Zijn zusje Linda was twee jaar jonger. Zij zou veel later nog de kleuterjuf zijn van een van mijn kinderen. Vader André Bellemans was arbeider in de Outboard Marine, een ondertussen allang ter ziele gegane fabriek van buitenboordmotoren in de Brugse haven (waar ondertussen ongeveer alles wat met productie te maken heeft is teloorgegaan). Hij begaf zich naar zijn werk met zijn Ford Anglia, een kleine gezinsauto waarvan het belangrijkste uiterlijke kenmerk was dat de achterruit bovenaan meer naar achteren lag dan onderaan, een bijzonderheid die in die periode of iets later ook de Citroën Ami 8 kenmerkte. Mevrouw Bellemans, die wij dus madame Bellemans noemden maar die eigenlijk Christiane Verwaeye heette, was huisvrouw en ze vatte dat heel ernstig op want haar huis was altijd kraaknet, tot in het nietigste hoekje en de bescheidenste kier. Daardoor was het een steriel huis. Er stonden niet alleen veel sierstolpen te pronken met daaronder Maria's met blauwe, goudbestikte fluwelen gewaden, het huis was zelf ook als een stolp.

Dirk en Linda Bellemans waren heel erg op elkaar aangewezen. Niet dat zij dit van ganser harte voor lief namen, zij waren gewoon op elkaar aangewezen, tot elkaar veroordeeld, en wisten van niet beter. Dat zat zo. André en vooral Christiane, die een angstige en argwanende natuur had waarmee zij het joviale en rondborstige van André aanzienlijk temperde, onderwierpen hun kinderen tot op een vrij hoge leeftijd aan een strikt uitgaansverbod. Op straat spelen, zoals ik bijna voortdurend deed, zouden Dirk en Linda onder geen beding. Beide kinderen waren, als ze zich niet binnenshuis bezighielden, altijd in hun langwerpige en zorgvuldig met hoge groene Bekaertdraad afgebakende achtertuin te zien. Daar ging ik dan vaak staan, aan die draad, maar dan aan de buitenkant, op de smalle strook braakliggende en met netels en braam begroeide grond tussen onze beide percelen in. (Het is nu de oprit van de villa die werd gebouwd op een achterin gelegen perceel, een stukje moerassige grond waarop in mijn kindertijd een wilgen- en berkenbosje groeide.) Ik stond daar als een hond aan die draad, om het spel van deze twee wereldvreemde buurkinderen te observeren en, ja, om toch ook in de mate van het mogelijke tot een – hoe zal ik het zeggen – kameraadschappelijke interactie over te gaan. We hadden blijkbaar vanalles te bespreken, Dirk en ik, maar wat dat in hemelsnaam kan zijn geweest, dat kan ik nu niet meer achterhalen, ook al zou een kwelduivel het met sissende brandijzers tegen mijn slapen uit mijn langetermijngeheugen proberen te wrikken.

Hoewel. Ik twijfel er eigenlijk aan of wij veel te bespreken hadden. Als ik aan deze Bekaertdraadscènes terugdenk, ontwaar ik vooral een grote hunkering en ook wel eenzaamheid. Ik besefte toen niet – maar nu wel uiteraard – dat het onbegrijpelijk was waarom ik niet werd uitgenodigd om te 'komen spelen', net zoals ik er me toen geen vragen bij stelde dat mijn buurvriend niet uit dat streng afgebakende domein mocht komen. Het dringt nu pas, bijna een halve eeuw later, tot mij door dat Dirks ouders het behoorlijk vervelend moeten hebben gevonden dat ik daar altijd aan die draad kwam staan.




(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2