Onder de titel Het land van de mosseleters verzamelden Benno Barnard en Paul de Wispelaere in 2002 57 proeven van 150 jaar Vlaamse vertelkunst. Nu er sprake is van het opstellen van een Vlaamse canon, leek het mij een goed idee de door de samenstellers geselecteerde prozafragmenten aan een lezing te onderwerpen.
Lode Baekelmans. Mijnheer Snepvangers (fragment;
181-186)
De herenknecht en de keukenmeid van notaris Boeykens vormen nu
een koppel. Zij hebben er erg lang over gedaan om hun liefde te officialiseren,
wetende dat dit het nog langer in dienst blijven onmogelijk maakt. Maar wanneer
het moment gekomen is om de notaris op de hoogte te brengen, eens was gebleken
dat zij genoeg gespaard hadden om een nabijgelegen kruidenierswinkel over te
nemen, ‘overviel hun voor de eerste maal het gevoel vreemden, ondergeschikten
in dit huis te zijn’. De evidente gezagsrelatie wordt door hun besluit
verstoord.
Maar Snepvangers vangt geen bot bij de notaris! Integendeel,
Boeykens is het eens met het voorgenomen huwelijk, meer nog: hij gaat het
koppel steunen. Snepvangers en zijn toekomstige, ‘geboren Verstraete’, zien
zich gesterkt in hun overtuiging ‘dat eerlijkheid en vlijt steeds passende
beloning vinden in dit aardse leven’. Madame Snepvangers baat met een
schijnbaar aangeboren kruideniersinstinct en bijgevolg met veel succes de
winkel uit, terwijl mijnheer Snepvangers floreert in zijn nieuwe job als ‘vaste
getuige’ van de notaris, en als waarnemer op veilingen en stroman bij
speculatieve ondernemingen. De notaris draagt hem op om ‘eigendommen op te
jagen in de eerste zitdag’. Eerlijk? Nouja. Stilaan vermeerdert de voormalige
herenknecht zijn kapitaal en hij wordt eigenaar. Nog maar van een paar krotten,
maar alle begin is moeilijk. ‘Glad als een paling was hij in zaken’!
Ondertussen schenkt de voormalige keukenmeid hem een dochter, Marieken, en
wordt hij ‘vetter’. Wanneer het koppel naar de mis gaat, verlangt madame dat
hij ‘zijn hoge zijden hoed’ draagt. Ook zij draagt: ‘veel goud, een zijden
kleed en een hoed met binders’, geen ‘ondegelijk mode-goed’ maar ‘zeer
kostelijk goed’.
Zoveel geluk kan niet blijven duren, je voelt dat Lode
Baekelmans (1879-1965) naar een anticlimax toewerkt.
Maar nog zijn wij zover niet. Marieken keert terug uit de
kostschool, waar zij schone manieren en Frans en pianospel heeft geleerd.
‘Weldra was het geluk volkomen in het gezin.’ Het gezin gaat nu regelmatig
concerten bijwonen in de Dierentuin. ‘Het leven was zeer fraai en redelijk.’ Er
is nu ook tijd voor een buitenverblijf. Zij laten hun winkel over en trekken
naar ‘Cappellen’ om er in een nieuwgebouwde villa te gaan rentenieren.
Het door de bloemlezers geselecteerde fragment eindigt in
opperste harmonie, het verwachte onheil is – voorlopig? – uitgebleven.