De Bellemansen waren wat je noemt eenvoudige, modale, goede mensen
– nu zouden we spreken van 'hardwerkende Vlamingen': uitermate burgerlijk,
proper, spaarzaam, angstig, behoudsgezind. (Ik vraag me af hoe ze ondertussen
hebben standgehouden in deze zo hard veranderende, divers en onzeker wordende
wereld.) Mijn ouders waren ook niet bepaald aristocraten, maar de wereld waarin
ze leefden was toch iets groter: ze keken al eens naar een Franse film,
luisterden al eens naar 'Opera & Belcanto' of lazen al eens een boek. En
mijn vader verrichtte hoofdarbeid – dat was in die dagen meer dan nu een onderscheidend
kenmerk. Dat beide koppels elkaar, ondanks de sociologische kloof die zich
tussen hun beider bezittingen manifesteerde in de vorm van een reep braakland
die te smal was voor een volwaardig perceel, vrij vaak frequenteerden en
allerlei gemeenschappelijke activiteiten belegden, zegt iets over hun
eenzaamheid en hun onaangepastheid in de eigen kringen.
De meest doorslaggevende bezegeling van de burenvriendschap, maar
ook de minst duurzame, was het gezamenlijk op reis gaan. Dat is, meen ik mij te
herinneren, maar één of twee keer voorgevallen. Mijn ouders hadden uit zichzelf
al de gewoonte ontwikkeld – en het kón door
hun toegenomen welvaart – om oostwaarts te reizen. De Rijn- en de Moezelvallei
waren hun favoriete bestemmingen. Wat ze daar precies zochten, ik weet het
niet, maar de Duitse Gemütlichkeit
van de bewoners moet zeker iets tot hun voorkeur hebben bijgedragen: een
on-Vlaamse hartelijkheid, ondanks of misschien juist door toedoen van het
recente oorlogsverleden, in combinatie met de reeds afzwakkende schuldgevoelens
bij de al wat ouder wordende generatie, waarbij het nooit duidelijk was in
hoeverre die schuldgevoelens authentiek waren dan wel door de bezoekers uit de
door Duitsland geagresseerde landen op de Duitse oorlogshelden en -overlevers werden
geprojecteerd. De weinige keren dat mijn ouders iets over hun Duitse uitstapjes
vertelden, benadrukten zij hoe vriendelijk de mensen daar waren en hoe goed zij
er waren ontvangen.
Toentertijd stelde ik mij er geen vragen bij, maar achteraf vind
ik het toch eigenaardig dat Frankrijk voor mijn ouders blijkbaar niet als
reisbestemming in aanmerking kwam. Met hun Simca 1000 hadden ze overal naartoe
kunnen rijden, tot in de kleinste dorpen en stadjes, en ze hadden daar alles
kunnen aantreffen wat ik zelf vanaf de jaren tachtig zo heb leren liefhebben en
waarvan ik vanaf de jaren negentig het verdwijnen zo ben beginnen te betreuren.
Zij zouden zeker ook de landschappen hebben gewaardeerd, de goedkope
hotelletjes en restaurants, de authenticiteit van het savoir vivre in een landelijke context. Zij kenden de taal, hadden
affiniteit met de Franse cultuur. Maar zij vonden – niet geheel ten onrechte,
zoals ik later heb kunnen vaststellen – de Fransen onvriendelijk. De Fransen
waren nors, hautain en – vooral dat! – chauvinistisch. En mijn moeder, zij had
een hekel aan het gebrek aan properheid van de Fransen. Dan bedoelde zij niet
dat de Fransen onvoldoende lichaamshygiëne aan de dag legden en dus 'niet
proper op hun eigen' waren. Neen, zij had het, denk ik, vooral over de sanitaire
installaties die – daar valt inderdaad iets voor te zeggen – in die tijd nog
niet bepaald aangepast waren aan de 'moderne' normen die bij ons iets vroeger
waren doorgedrongen.
En dus waren mijn ouders met de Bellemansen op reis gegaan. Naar
Duitsland. Dat moet zijn meegevallen want het jaar daarop wilden ze dat nog
eens overdoen. Maar er was een probleem. En dat probleem, dat was ik. Tijdens
die eerste reis van hen zal ik wel 'op vakantie' zijn gegaan naar de
grootouders in Stokkem of naar mijn neefjes in Maasmechelen, maar die tweede
keer blijkbaar niet, en bovendien waren mijn broer en zus blijkbaar ook voor
lange tijd het huis uit – dus stelden mijn ouders voor dat ik mee op reis zou
gaan.
Dat zagen André en Christiane niet zitten. Hun eigen kinderen
werden uitbesteed aan de grootouders in Dizjille
en door mijn aanwezigheid zagen zij het vooruitzicht om eens een week 'zonder
kinderen' te zijn in rook opgaan. Er kon geen vergelijk worden gevonden. De
Bellemansen haakten af en meteen kwam er ook aan alle andere betrekkingen
tussen beide burenkoppels een eind: geen kaartavonden meer, geen gezamenlijke
kerst- en oudejaarsfeesten meer – en ja, de Bellemansen schaften zich
eindelijk een eigen telefoon aan. Zelfs de kinderlijke contacten tussen mij en
Dirk kwamen in een ander daglicht te staan. Het kon mij niet verboden worden om
nog eens aan de draad te gaan koekeloeren, maar ik voelde dat er een stevige
ontrading in werking was getreden om mij daar te woord te staan. Dirk bleef
geconcentreerd op zijn spel en keek niet naar mij om. Of erger nog: hij ging
naar binnen. Dat versnelde alleen maar het natuurlijke uit-elkaar-groeien, dat
er toch zou zijn gekomen aangezien we inmiddels op andere scholen zaten: Dirk
was naar de 'vakschool' getrokken. Ik bleef wel met het onaangename gevoel
zitten dat het door mijn toedoen was, door mijn blijkbaar onvermijdelijke deelname
aan die reis, dat er een eind was gekomen aan de burenvriendschap.
lees vanaf hier deel 1
lees
hier
vanaf het begin van deel 2