De vogelgids van Peterson was te duur, dus had ik mij tevreden te stellen
met De Europese vogels in kleur van H.
Heinzel, R.S.R. Fitter en J.F. Parslow, kortweg ‘de Fitter’. Voor dit allereerste
met eigen spaarcenten aangekochte boek moest ik tegen de 300 frank ophoesten,
en dat in een tijd dat een brood ongeveer zes keer minder kostte dan vandaag.
Ik vermoed dat mijn moeder geholpen heeft bij het bekostigen van mijn aankoop,
uiteraard na het behalen van een goed rapport.
In het aandoenlijk hoekige handschrift dat ik in die dagen had,
staan in de rechterbovenhoek van het schutblad mijn naam en adres geschreven.
Uiteraard met potlood! Zelfs ons telefoonnummer staat erbij – ik zal aan de
mogelijkheid hebben gedacht dat ik mijn vogelgids ergens te velde zou kunnen
verliezen: dan kon de eerlijke vinder mij zonder al te veel moeite op de hoogte
brengen! Ja, het is zelfs nog het vijf cijfers tellende oude telefoonnummer. Ik
doorstreepte het later en noteerde eronder het nieuwe, zescijferige, nummer. Een
groot stuk van mijn leven heeft dat nieuwe telefoonnummer in mijn hoofd gezeten.
Mijn moeder behield het zelfs na haar verhuizing weg uit de Populierendreef. En
nu klinkt het ritme van de getallen vijfendertig-zevenendertig-achttien mij
opeens weer zo vertrouwd in de oren, dat ik mij erover verbaas dat ik die
cijfercombinatie ooit niet meer uit mijn geheugen wist op te diepen.
Ik heb het behoorlijk verkleurde boek (eerste druk van de
Nederlandse vertaling, 1973) nog altijd binnen handbereik staan omdat ik het regelmatig
raadpleeg, bijvoorbeeld wanneer een roofvogel hoog overvliegt. Wanneer ik het
doorblader, herken ik meteen alle met Brits geduld gepenseelde portretten van
de onderling soms zeer weinig verschillende soorten en ondersoorten. Op de
tegenoverliggende bladzijde staan de summiere beschrijvingen die bij het
determineren moeten helpen, en ook de kaartjes met de verspreidingsgebieden. En
kijk, daar, met potlood aangebracht, prijken de kruisjes bij de soorten die ik
ooit ergens heb gespot, of dacht te hebben gespot. Ja, ook hier mocht het
competitie-element niet ontbreken: het kwam er natuurlijk op aan zoveel
mogelijk soorten op het palmares te kunnen bijschrijven.
Samen met enkele BJN’ers maakte ik ooit een uitstap naar een plas
in de buurt – ik weet niet meer welke, misschien was het die van Roksem. Daar
was een ijseend gesignaleerd! Geen alledaagse verschijning, voorwaar, en voor veel
vogelaars in elk geval de moeite waard om twintig kilometer heen en twintig
kilometer terug te fietsen. Toen we op die vijveroever stonden, werd er druk gespot.
Ik keek mee door de verrekijker die ik voor mijn excursies – zo heette dat toen – van mijn vader mocht lenen en zag
in de verte enkele eenden dobberen. Een ervan was dus die dwaalgast. Op eigen
houtje zou ik hem nooit hebben opgemerkt. Maar er staat nu wel al meer dan
vijfenveertig jaar een potloodkruis naast zijn naam.
(wordt vervolgd)
lees vanaf hier deel 1
lees
hier
vanaf het begin van deel 2