Het gebrek aan volharding zal een constante in mijn leven blijken
te zijn, en deze ondeugd bedreigt ook, daar ben ik mij maar al te goed van
bewust, deze schrijfonderneming.
Ik hield mijn BJN-engagement niet lang vol. De samenkomsten
bestonden meestal uit 'excursies'. Dat was voor mij toen nog een moeilijk
woord, maar het betekende gewoon dat we, meestal per fiets, ergens heen reden
waar een bepaalde vogelsoort het mooie weer maakte. Het regende trouwens vaak,
komt het mij nu voor – de groene parkajassen, die zowat het uniform waren van
de BJN'ers, bewezen hun diensten! Met deze excursies mikten we uiteraard op de
waarneming van ongewone soorten. Ik herinner mij behalve de verdwaalde ijseend
(volgens Fitter een 'doortrekker en wintergast in klein tot vrij klein (zeer
klein) aantal'), een roodkeelduiker en een koppel kleine zwanen. Andere
bijzondere waarnemingen waren: korhoenen (op de Kalmthoutse Heide), een
smelleken (ik weet niet meer waar maar vermeld het hier graag omdat het zo'n
mooie soortnaam is) en een ransuil (langs de Krinkeldijk in Oostkerke – dat herinner
ik mij nog alsof het gisteren was en niet bijna een halve eeuw geleden: ik zag
het beest eerst niet, het zat ons, in perfecte camouflage, met opgeheven
pluimoren en lui knipperende ogen, aan te staren, blijkbaar half verdoofd of
slapend, op drie meter voor onze neus in een holle knotwilg).
Los van de BJN hield ik mij, behalve met vogels, ook met planten
bezig. Ik zocht alle bermen af, de weilanden, het onderhout, het struweel, de
bosschages: op zoek naar soorten die ik nog niet eerder had gedetermineerd en
in mijn herbarium opgenomen. Ik trok een exemplaar uit de grond, transporteerde
het in een blikken doos naar huis, stak het daar tussen kranten die ik met
behulp van sergeanten tussen twee planken samenperste, en plakte het enkele
dagen later, wanneer het laatste vocht in de krant was opgenomen, op een blad
papier, waarop ik, in mijn schoonste sierhandschrift, de naam van de soort en
enkele belangrijke kenmerken uit mijn flora bijschreef. Hetzelfde deed ik met
boombladeren. Ik legde bij dat alles, net als bij het vogelen, niet de
geringste wetenschappelijke onderlegdheid aan de dag. Ik onderscheidde de
soorten met de natte vinger, wist niets van stampers, stempels en stijlen,
kende nauwelijks de verschillen tussen getand en gelobd, en al helemaal niet
tussen een- en tweezaadlobbig. Maar ik beleefde toch veel plezier aan mijn
verzamelingen.
Achteraf, nu dus, nu mijn herbarium al lang is verdwenen en
misschien wel de helft van de vogelsoorten die in de jaren zeventig nog
regelmatig in onze streken voorkwamen zich hier nooit meer vertonen, denk ik
dat het mij vooral om die namen te doen was, om de poëzie van de nomenclatuur.
En om het ordenen, natuurlijk. Ik ben altijd, met een ware missioneringsijver,
de onoverzichtelijke werkelijkheid te lijf gegaan met categorieën,
rangschikkingen, lijstjes en ordeningen. Story
of my life. Om het overzicht te bewaren. Om mijn weg te blijven vinden in de
onbeheersbare veelheid en er mij geborgen en thuis te blijven voelen.
lees vanaf hier deel 1
lees
hier
vanaf het begin van deel 2