donderdag 4 juni 2020

LVO 200




Het gebrek aan volharding zal een constante in mijn leven blijken te zijn, en deze ondeugd bedreigt ook, daar ben ik mij maar al te goed van bewust, deze schrijfonderneming.

Ik hield mijn BJN-engagement niet lang vol. De samenkomsten bestonden meestal uit 'excursies'. Dat was voor mij toen nog een moeilijk woord, maar het betekende gewoon dat we, meestal per fiets, ergens heen reden waar een bepaalde vogelsoort het mooie weer maakte. Het regende trouwens vaak, komt het mij nu voor – de groene parkajassen, die zowat het uniform waren van de BJN'ers, bewezen hun diensten! Met deze excursies mikten we uiteraard op de waarneming van ongewone soorten. Ik herinner mij behalve de verdwaalde ijseend (volgens Fitter een 'doortrekker en wintergast in klein tot vrij klein (zeer klein) aantal'), een roodkeelduiker en een koppel kleine zwanen. Andere bijzondere waarnemingen waren: korhoenen (op de Kalmthoutse Heide), een smelleken (ik weet niet meer waar maar vermeld het hier graag omdat het zo'n mooie soortnaam is) en een ransuil (langs de Krinkeldijk in Oostkerke – dat herinner ik mij nog alsof het gisteren was en niet bijna een halve eeuw geleden: ik zag het beest eerst niet, het zat ons, in perfecte camouflage, met opgeheven pluimoren en lui knipperende ogen, aan te staren, blijkbaar half verdoofd of slapend, op drie meter voor onze neus in een holle knotwilg).

Los van de BJN hield ik mij, behalve met vogels, ook met planten bezig. Ik zocht alle bermen af, de weilanden, het onderhout, het struweel, de bosschages: op zoek naar soorten die ik nog niet eerder had gedetermineerd en in mijn herbarium opgenomen. Ik trok een exemplaar uit de grond, transporteerde het in een blikken doos naar huis, stak het daar tussen kranten die ik met behulp van sergeanten tussen twee planken samenperste, en plakte het enkele dagen later, wanneer het laatste vocht in de krant was opgenomen, op een blad papier, waarop ik, in mijn schoonste sierhandschrift, de naam van de soort en enkele belangrijke kenmerken uit mijn flora bijschreef. Hetzelfde deed ik met boombladeren. Ik legde bij dat alles, net als bij het vogelen, niet de geringste wetenschappelijke onderlegdheid aan de dag. Ik onderscheidde de soorten met de natte vinger, wist niets van stampers, stempels en stijlen, kende nauwelijks de verschillen tussen getand en gelobd, en al helemaal niet tussen een- en tweezaadlobbig. Maar ik beleefde toch veel plezier aan mijn verzamelingen.

Achteraf, nu dus, nu mijn herbarium al lang is verdwenen en misschien wel de helft van de vogelsoorten die in de jaren zeventig nog regelmatig in onze streken voorkwamen zich hier nooit meer vertonen, denk ik dat het mij vooral om die namen te doen was, om de poëzie van de nomenclatuur. En om het ordenen, natuurlijk. Ik ben altijd, met een ware missioneringsijver, de onoverzichtelijke werkelijkheid te lijf gegaan met categorieën, rangschikkingen, lijstjes en ordeningen. Story of my life. Om het overzicht te bewaren. Om mijn weg te blijven vinden in de onbeheersbare veelheid en er mij geborgen en thuis te blijven voelen.




(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2