190603
Reis door mijn bibliotheek. Voorin in Donau van Claudio
Magris heb ik een quote van Stefan Hertmans opgeschreven, uit het essayboek met
de koket-postmoderniserende titel Fuga’s en pimpelmezen: ‘Zelden heb ik
een boek gelezen waarin met dergelijke eruditie toch zo’n grote beeldende
kracht ontstond.’ (135) Ik sla er de passage op na, in het essay ‘over snelheid
en landschap’, getiteld ‘De wandelschool’, waarin Hertmans auteurs bespreekt
die een combinatie van reizen en cultuur- en landschapsbeschrijving hebben gemaakt,
gaande van Virilio over Thoreau, Chatwin, Syberberg, Sebald, Anne D. Wallace,
Handke, Petrarca, Nietzsche en de grote Vlaamse wijsgeer Michiel Hendryckx.
Claudio Magris misstaat in dit rijtje zeker niet. (S. vindt dat Magris te veel
aan name dropping doet – ik vind dat een overhaaste onrechtvaardige
beoordeling want Magris heeft zoveel meer te bieden en ik antwoord dan ook: ‘Je
moet ook de woorden lezen die Magris tussen de inderdaad talrijke door hem
genoemde namen schrijft.’) Vanuit de op een wandeling langs de Donau opgedane
kennis over kunst en cultuur, en via die twee over de kenmerken van de volken
die in dit gebied leven, ontstaat een idee van Midden-Europa. Dat idee leefde
ook, aldus Hertmans, bij György Konrád, die het in zijn roman Tuinfeest had
over ‘een geestelijke wandelschool’ waarvan de raison d’être dat idee
was, ‘wars van alle historische conventies, grenzen, opdelingen en twisten’. Ik
sla er in Tuinfeest het hoofdstuk
‘Wandelschool’ op na, waar Hertmans naar verwijst (…) – ik zie dat het boek
door mij is gelezen want ik herken de manier van onderstrepen. ‘Er was zo veel
interessants om je heen dat niets je meer interesseerde.’ (304) ‘Omdat de mens
een sterfelijk wezen is, heeft hij alle reden om zich te haasten, maar omdat
hij weet dat zijn dood onvermijdelijk is, heeft hij geen enkele reden om zich
te haasten.’ (305) De in het boek om de zoveel bladzijden aangebrachte leesdata
liggen ondertussen meer dan een kwarteeuw achter mij: november 1992. Ik heb
geen idee meer waar de lijvige roman over gaat en overweeg dat een herlezing
misschien wel op haar plaats is. (Maar er zijn nog zoveel andere boeken van
Konrád in mijn bezit die ik nog niet gelezen heb! Overigens was zijn De
bezoeker een van de eerste boeken waarover ik een recensie publiceerde: in Kunst
& Cultuur van januari 1991 – ze is hier
terug te vinden.) En zie, nu heeft ook Magris het over Konrád. Hij heeft het
over diens in 1988, toen Anton
Haakman Donau vertaalde, nog niet vertaalde roman Het bezoek,
maar ook over een in het Duits verschenen, in Hongarije verboden boek Antipolitik,
waarin die Midden-Europese droom wordt uiteengezet. En ook hier, bij Magris, streep ik een
zin aan: ‘Dezelfde Konrád stelt vast dat de eenheid tussen intellectuelen en
volk waar hij op had gehoopt, alleen werkelijkheid wordt wanneer de macht
ineenstort, dus in buitengewone, tragische omstandigheden die hij allerminst
wenselijk vindt.’ (269) * (…) Als je weet dat alles, tot in de kleinste
handelingen en onderdelen van handelingen, in draaiboeken zorgvuldig en
omstandig staat omschreven, hoe het moet gebeuren en worden uitgevoerd, dan is
het ronduit hilarisch om vast te stellen dat niet één gevolgde procedure op een
ander gelijkt. Elk stembureau blijkt een andere manier te volgen om formulieren
in te vullen, onregelmatigheden op te merken, tellingen uit te voeren, tot en
met om enveloppen dicht te plakken. Het aantal verschillende manieren waarop
enveloppen zijn dichtgeplakt, of niet dichtgeplakt, is nauwelijks bij te
houden. Neen, het verschil tussen bureaucratisch geïnspireerde regelzucht en de
variabele praktijk is nog niet weggewerkt; de ideale staat is nog lang geen
feit. *