522
(…) somberheid is slechts
de overglijdende schaduw van een wolk. (16)
523
De orang-oetans hadden nog
net zo veel trek in chapatti’s als altijd, de apen vroegen nooit of er nog
nieuws uit Delhi was, de neushoorns en de geiten leefden nog steeds vredig
samen, de vogels kwetterden, de wolken brachten regen, de zon was warm,
de aarde ademde; God was – in mijn wereld bestond er geen Noodtoestand. (85)
524
Het weer veranderde snel.
De zee, zo onmetelijk, zo adembenemend onmetelijk, bedaarde tot een glad,
rustig deinen van tamme golfjes; de wind nam af tot een zoetgevooisd briesje,
stralend witte wolken begonnen op te lichten aan een uitgestrekte,
onpeilbare, teer lichtblauwe koepel. (116)
526
De wolken, die zich
verzamelden op het punt waar ik schepen wilde zien verschijnen, en de dag, die
ten einde liep, kregen het voor elkaar dat mijn glimlach verflauwde. (128)
527
De dag brak aan, vochtig en
betrokken, met een warme wind en een dichte deken van grijze wolken aan
de hemel, die eruitzagen als opgepropte, vuile katoenen lakens. (132)
528
Het was warm, net als de
dag daarvoor, met laaghangende bewolking en een licht briesje. (138)
529
Het begon te regenen. Het
was de hele dag al warm en bewolkt geweest. (159)
530
De lucht klaarde op en de
golven leken met de wolken te verdwijnen. (163)
531
Laat u niet beetnemen door
verre wolken die er als bergen uitzien. (170)
532
Ik at met smaak terwijl ik
naar de ondergaande zon aan de onbewolkte hemel keek. (177)
533
De sterren en de maan
gingen schuil achter een dun wolkendek en het was pikkedonker. (189)
534
Op een paar slierten aan de
horizon na was het onbewolkt. (189)
535
Het was een hete, onbewolkte
dag. (203)
536
Zijn verdraagzaamheid op
warme, onbewolkte dagen – als het dat tenminste was en niet gewoon
luiheid – was niet voldoende. (205)
537
Er waren allerlei soorten
luchten. De lucht werd bestormd door prachtige witte wolken, plat aan de
onderkant en rond en bollend aan de bovenkant. De lucht was volkomen onbewolkt,
van een blauw dat een aanslag was op je zintuigen. De lucht was een zware,
verstikkende deken van grijze wolken, maar zonder voorbode van regen. De
lucht was lichtbewolkt. De lucht was bespikkeld met witte schapenwolkjes.
De lucht was doorstreept met dunne wolkenslierten, die op uitgerekte
wattenbolletjes leken. De lucht was een egale troebele nevel. De lucht was her
en der beschilderd met vlakke wolken, die iets weg hadden van
zandbanken. De lucht was soms niets dan de achtergrond voor een visueel effect
aan de horizon: zonlicht werd over de zee uitgestort en veroorzaakte scherpe
overgangen tussen licht en donker. De lucht was een zwart scherm van vallende
regen in de verte. De lucht was vele wolken op vele hoogten; sommige
waren dik en ondoorzichtig, andere leken wel rook. (217)
538
Het was vroeg in de ochtend
op een bewolkte dag en we bevonden ons in het hart van een storm van
vliegende vissen. (223)
539
De wolken leken
angstig voor de wind uit te buitelen. (227)540
Door een scheur in het dekzeil zag ik een stukje nachthemel. Onbewolkt en bezaaid met sterren. (229)
541
Ik keek weer omhoog. Wolkeloze
blauwe lucht. (230)
542
Bewolkt, maar niets.
(240)
543
Deze verslapping werd
veroorzaakt door bewolking en, nog eerder, door ruwe zee. (270)
544
De lucht was onbewolkt
en het was volle maan. (276)