27 september 2012
Ik heb zoveel niet kunnen vastleggen vandaag: de geur van
een rokende vrouw die me kruiste op het voetpad, rook en parfum; de jongeman,
gevat onder een capuchon, die zichzelf in de tunnel van de Boeveriepoort
voorlangs het bijna weggesleten opschrift ‘VLAANDEREN ONAFHANKELIJK’ sleepte; de
blik van de man die tegenover me in de trein een partituur instudeerde; B.,
terwijl hij op het werk een duif bevrijdde die niet meer door het traliewerk
voor een van onze souterrainramen naar de open ruimte kon terugkeren; ook op
het werk: de lacherige klas twaalf- of veertienjarigen die op het trottoir voor
het raam met groot jolijt voorbijmarcheerde en een van ons die rechtveerde en
luid sprak: ‘Lach maar, nu het nog kan! Binnen een jaar of tien zitten jullie
hier ook!’ Ik was het die dat zei, en we konden er allemaal goed om lachen. En,
’s avonds op weg naar huis, het waterhoentje dat op de vlucht sloeg voor een al
te opdringerige kauw. En nog veel meer, en nog veel meer.