Na de dag staan de stoelen in ’t gelid, een ánder gelid. Ze
rusten op vreemde wijze, draaien de rollen om en gaan óp de tafels staan om te
beraadslagen over wat alweer voorbij is (wie zij hebben getorst, wie tegen alle
voorschriften in op hun twee achterste poten heeft gebalanceerd, hoe zij achteloos
werden verschoven en op elkaar gestapeld) en wat opnieuw komen gaat (hetzelfde,
hetzelfde) en dan begeven zij zich, verwikkeld in een ingewikkeld standje met hun
toevallige naaste buur, te ruste.