De hond, ik ken zijn naam niet en zal hem hier Mormel
noemen, verwelkomde alle een voor een arriverende gasten. De eerste bezoekster
kreeg een een schier agressief gekef te verduren, de laatste merkte nauwelijks nog
Mormels verveelde zucht op. Mormel parkeerde zich onder de vleugel en
observeerde van daaruit gelaten het uit begroetingen en het aannemen van
mantels bestaande gedoe. Iedereen was inmiddels aanwezig, op een bezoekster na
en toen ook die haar aankomst met een zachtjes dichtgeduwde achterdeur
verraadde, zuchtte Mormel al niet meer – ik schrok daarvan op en keek om en zag
enkel nog de plankenvloer: Mormel was in zijn elders in het huis opgestelde
mand gekropen, blijkbaar. Wij konden aan de bespreking van De ringen van Saturnus beginnen.