maandag 12 november 2012

schrikkel 299

‘Een schoonheid en een intensiteit die het leven zelf niet bieden kan’, lees ik in een recensie van Logies in een landhuis, een essaybundel van W.G. Sebald, nu pas in het Nederlands vertaald. Dat is wat literatuur doet of wat, algemener, kunst doet: het leven mooier en intenser maken, de werkelijkheid een glans verlenen die zij uit zichzelf niet heeft. Daaraan moest ik denken toen ik deze foto nog eens bekeek. De tekening aan de muur (van Z., gemaakt toen ze een jaar of twaalf was) toont een licht dat boven een tafel schijnt waarop een wit-rood geblokte nap ligt met daarbovenop een bleekblauwe kop. Het moet hebben beantwoord aan iets wat zich in de toenmalige werkelijkheid voordeed – maar het is daar een verheviging, een stilering, een verschoning van. En terwijl die werkelijkheid allang is verdwenen, blijft deze tekening bestaan.
Ik denk ook aan Plato’s grot. De mensen, vastgebonden op een stoel, kijken naar een scherm waarop de schaduwen zichtbaar zijn die een lichtbron – via de modellen (ideeën), die achter de toeschouwers passeren – op dat scherm projecteert. De mens ziet niet de werkelijke werkelijkheid maar de afspiegeling daarvan, de afschaduwing. Maar je kunt je afvragen wat dan het ontologische statuut is van dat scherm, en van de lamp die nodig is voor de projectie op het scherm.