Protagoras was de eerste die de blik niet opwaarts wendde in
zijn zoektocht naar ‘de maat van alle dingen’: niet een of ander attribuut uit
de nog door goden bevolkte hemel, niet het vuur of het water of nog iets anders
kwam die eer toe, maar de mens. Protagoras verving de verticale blik door een
horizontale. Deze promotie van de mens vormt het begin van de politieke
filosofie (in plaats van natuurfilosofie), met die verstande dat – onder meer bij
Plato – de maat voor de gemeenschap gezocht wordt in het individuele: zelfkennis
vormt de basis van elke succesvolle gemeenschap.
Protagoras grondde niet alleen de morele
verantwoordelijkheid (het geweten) maar ook, omdat hij de werkelijkheid beziet
vanuit de waarneming, de subjectiviteit en dat is, aldus Hertmans, nog
belangrijker. Geen wonder dat Protagoras tijdens de christelijke middeleeuwen,
met hun matige waardering voor het individu, niet bijzonder populair was. De
rehabilitatie kwam er pas tijdens de renaissance toen het overheersende wereldbeeld
(esthetica, architectuur, geneeskunde, kosmologie, zelfs de theologie…) werd
gebaseerd op de menselijke maat. Maar tegelijk
bleef de christelijke afwending van het menselijk lichaam voortbestaan. ‘Deze
schizofrene omgang met de menselijke maat tekent het westerse denken
fundamenteel.’
Pas na de industrialisering en de verwetenschappelijking van
het wereldbeeld desintegreerde het harmonieuze beeld van het menselijk lichaam,
zoals we het kennen van Leonardo’s molenwiekende ‘Man van Vitruvius’: Schiele
en Duchamp (Nu descendant un escalier)
haalden dat beeld uit elkaar, in navolging van Grünewald, Bosch en El Greco, die
hen als ‘notoire uitzonderingen’ waren voorafgegaan. Geen wonder, die
desintegratie, het technische vernuft maakte proporties en prestaties (in
kracht, snelheid…) mogelijk die het menselijke veruit overstijgen. De
reikwijdte die de mens door de machines heeft bereikt, vervreemdt hem van zijn
oorspronkelijke maat: ‘Het lichaam is niet langer de maat van de wereld.’
Daardoor wordt de wereld waarin de mens leeft gedeshumaniseerd, onpersoonlijk,
kil. Vandaar dat er tegenwoordig zoveel belang aan emoties wordt gehecht, aldus
Hertmans.
Psychoanalyse, structuralisme, kapitalisme, fascisme,
nationalisme en communisme – en je zou er de evolutieleer nog aan kunnen
toevoegen, vermoed ik – expliciteren deze onmenselijkheid. ‘De claim van
objectiviteit’ en de eis van functionaliteit maken elk subjectivisme verdacht. De
incongruentie tussen menselijke lichamelijkheid en het voorgehouden ideaalbeeld
kenmerkt zowel christendom als kapitalisme. Hertmans hekelt het kille
ideaalbeeld van het christendom, zeker ook omdat het geconcretiseerd wordt in
het kille instituut ‘Kerk’. In die wereld voelt de mens zich eenzaam ‘omdat
zijn “maat” alleen nog in banale confectiekledij te vinden is, maar nergens
meer in iets wat op een ziel gelijkt’.
De mens probeert zich te handhaven. Zijn zorg om het milieu,
bijvoorbeeld, strekt niet in de eerste plaats de natuur maar de middenpositie (milieu) die hij daarin inneemt.
Milieuzorg is een vorm van antropocentrisme.
In elk menselijk streven zit, aldus Hertmans, de
contradictorische neiging ingebakken om te ‘ontmenselijken’. Uiteindelijk zou
Foucault wel eens gelijk kunnen krijgen, wanneer hij stelt dat het humanisme
slechts een voorbijgaande fase in de (westerse) cultuurgeschiedenis zal blijken
te zijn. En daarop lijkt het al aardig uit te draaien: ‘Grote en abstracte
structuren en vertogen hebben het overgenomen’ en onze dorpsgemeenschappen zijn
bezweken onder het geweld van de globalisering.
Het is tijd voor een herbezinning over de menselijke maat
der dingen – en daarbij kan Protagoras ons inspireren. Hertmans sluit zijn
essay af met een leestip: Je moet je
leven veranderen van Peter Sloterdijk.